De afgelopen weken heb ik mijzelf door toedoen van twee boeken ondergedompeld in de sfeer van het Californië van de jaren zestig en zeventig, oftewel de Amerikaanse westkust van de summer of love en de nasleep daarvan, van Haight Ashbury en Griffith Park, van Sunset Boulevard en Golden Gate Park. De volgende monografieën hebben mij naar die andere wereld meegesleept: ‘Hotel California’ van Barney Hoskyns en ‘Laurel Canyon: The inside story of rock-and-roll's legendary neighborhood’ van Michael Walker. En intussen ben ik ook met de lectuur van ‘The mansion on the hill’ van Fred Goodman begonnen. Maar dat heb ik nog niet uit.
Hoskyns en Walker gunnen de lezer aan de hand van wat zich er op het gebied van de rock- en popmuziek in de late jaren zestig manifesteerde, een blik in een samenleving die overhoop leek te zijn gehaald door wat met een misplaatst vertrouwen in de geschiedkundige reconstructie van gebeurtenissen, in combinatie met enig gevoel voor dramatiek, een revolutie genoemd zou kunnen worden. Dat de periode van ruwweg 1960 tot 1976 een woelig tijdsgewricht was, staat buiten kijf. In de Verenigde Staten vielen een president, een presidentskandidaat en een prominent lid van de burgerrechtenbeweging ten prooi aan moordenaarshanden. Er werden oorlogen gevoerd waarvan de gevolgen ook nu nog doorwerken. De generatiekloof transformeerde van een controverse tussen individuen tot een conflict tussen groepen dat in talloze landen tot een gedeeltelijke ontwrichting van de maatschappelijke orde leidde. En in het kielzog van dat conflict vonden er op het gebied van gezagsverhoudingen en seksualiteit fundamentele veranderingen plaats.
Wat die generatiekloof betreft, aan welke kant van de kloof een individu zich posteerde, bepaalde ook diens voorkeur voor muziek (of vaak vice versa – zo flinterdun was dat fundament wel). De muziek ontpopte zich tot één van de elementen met behulp waarvan jonge mensen zich afzetten tegen voorgaande generaties, een proces dat in gang werd gezet met het opdagen – als vanuit het niets – van dat Britse wondercombo, de Beatles. De gebeurtenissen van de periode in dat enigszins opgerekte decennium, zoals de geschiedkunde die aan elkaar geknoopt heeft, zijn intussen onuitwisbaar in het collectieve geheugen gegrift. Dat wat zich in de jaren van 1966 tot 1970 aan de westkust van de Verenigde Staten afspeelde met als hoogtepunt de summer of love en vervolgens de fenomenen van de tegencultuur en het hippiedom, heeft zich in de geschiedvertelling een rotsvaste plaats als cluster van vaststaande feiten verworven. In dit deel van de zestiger jaren van de vorige eeuw leek de wereld inderdaad te swingen. Hoskyns en Walker vertellen dat gedeelte van de historiografie op de geijkte wijze na en situeren het verschil tussen hun eigen verhalen en de andere verhalen in de min of meer smeuïge details.
Het grote verhaal begint met het opduiken van het ideaal van een betere wereld, nee, een goede wereld. Dat is het wat de mare zegt dat jonge mensen in die tijd wilden en waarnaar zij min of meer collectief, zo leek het, streefden: een goede wereld. ‘Make love, not war’ werd de lijfspreuk van een generatie. Muziek vormde een van de punten waarop en waarmee die generatie van jonge mensen zich onderscheidde van die van hun ouders en om die reden was de muziek nauw verbonden met de idealen en daarmee met het politieke domein van die jonge generatie. Met muziek kon je een statement maken. Muziek zou plotsklaps een politiek doel dienen. Muziek gold ineens als een middel, onder andere, om de wereld mee te veranderen. Muziek promoveerde in de jaren zestig gaandeweg van onbelangrijke bijzaak tot belangrijke hoofdzaak.
De grote vertelling vervolgt met hoe zich de zaken in het maatschappelijke en politieke bestel ontwikkelen. Zoals gedurende periodes van revolutionaire omwentelingen de omstandigheden nopen dat de Idealpolitik moet wijken voor een Realpolitik, zo verliest het ideële snel terrein aan het reële. En zoals elke revolutie uiteindelijk haar eigen kinderen opeet, zo wordt ook menige ‘revolutionair’ van de late jaren zestig het slachtoffer van de omwenteling die hij mede teweeg had gebracht, al was het maar door bijvoorbeeld het overdadige gebruik van verdovende middelen. En dan is er de grote massa van meelopende hippies en salon-alternatievelingen bij wie, anders dan bij de orthodoxen en afgezien van enkele over-enthousiastelingen die door fanatisme of frustratie tot extremisten uitgroeien, een doffe berusting intreedt als blijkt dat de verheven idealen niet verwezenlijkt kunnen worden of met voeten worden getreden door meedogenloze hedonisten. En al die halfbakken progressievelingen trappen in de existentiële val van de eeuwige wederkeer en gaan uiteindelijk toch levens leiden die veel meer gelijkenis met de verpeste levens van hun ouders vertonen dan hen op een bepaald punt in hun bestaan lief zou zijn geweest. Symbolisch voor het einde van de age of Aquarius zijn enkele calamiteiten die qua tijd samenvallen met het hoogtepunt ervan – en na een hoogtepunt kunnen dingen alleen nog maar bergafwaarts gaan. Vormt Woodstock de (toevallige – het had ook heel anders kunnen aflopen) apotheose, het drama van Altamont en de Tate- en LaBianca-moorden door The Family maken duidelijk hoezeer het hippie-idealisme een laagje vernis vertegenwoordigt en niet meer dan dat. Het dragen van lange freak flags garandeert niets – en zeker geen onbaatzuchtig altruïsme of vroegchristelijk aandoende geweldloosheid. ‘The rules of nature hadn’t been changed by a few records,’ zoals Walker een van de talloze protagonisten in zijn boek ‘Laurel Canyon’ citeert.
Voor wat betreft de muzikale dimensie in dit grote verhaal zijn de industrialisering en vercommercialisering van het muziekbedrijf het teken dat dingen die hemels leken te zijn ineens tot aardsheid zijn gedegenereerd, en wel een erg prozaïsche of zelfs wrede, maar in elk geval ontnuchterende aardsheid. De status van de muziek veranderde opnieuw, van belangrijke hoofdzaak tot onuitputtelijke melkkoe. ‘Just a few decades ago rock was tied to a counterculture professing to be so firmly against commercial and social conventions thst the notion of a “rock and roll business” seemed an oxymoron,’ schrijft Goodman. Dat, het gevoel dat zij worden uitgemolken en niet zelden zelfs opgelicht door gewetenloze zakenlieden – dat het idealisme verworden is tot een handelsmerk en een reclame-gadget, vindt zijn weerslag in de frustratie bij musici die de idylle en geluksmomenten van de jaren 1966 tot 1968 geforceerd opnieuw proberen op te roepen door het consumeren van drugs, en dat al snel in excessieve, soms zelfs dodelijke hoeveelheden. ‘Our house’ ontaardt in ‘Hotel California’. Maar om de plotsklaps wereldberoemde leden van de muzikale familie van die wilde jaren te beschouwen als zichzelf wegcijferende cryptoheiligen die walgden van geld, dat is het andere uiterste. De meesten ontpopten zich tot over het paard getilde eikels en graaiden wat ze graaien konden, nu ze daartoe de gelegenheid kregen. Wie geeft ze ongelijk? Wie zou niet hetzelfde doen?
Wat overgebleven is van die episode is de geschiedenis, is het verhaal dat verteld moet worden omdat de mens leeft bij gratie van het vertellen en aanhoren van verhalen. Verder blijft er de muziek die zozeer bij die tijd hoort, maar dan ontdaan van zijn politieke lading. De muziek omwille van de muziek en niet omwille van het veranderen van de wereld. En dan gaat het om soms krankzinnige, maar in de meeste gevallen weergaloze geluidsdocumenten. ‘Absolutely free’ van de Mothers of Invention (het beste album aller tijden). ‘Forever changes’ van Love. De eerste albums van Moby Grape en Quicksilver Messenger Service. Van die laatste groep ‘Happy trails’ nog. ‘Song cycle’ van Van Dyke Parks. ‘Live dead’ van de Grateful Dead. ‘Surrealistic pillow’ van Jefferson Airplane. ‘Ladies of the canyon’ van Joni Mitchell. Captain Beefhearts ‘Trout mask replica’. En ten slotte de leden van dat superclubje Crosby, Stills, Nash en Young, die in welke hoedanigheid dan ook altijd wel ergens het muziek producerende middelpunt van vormen – toen, in die tijd die naar legende zal blijven lonken, die zogenaamde swinging sixties.
© 2011 Leo van der Sterren
maandag 26 december 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten