Er is in Nederland, en denkelijk ook in het buitenland, geen enkele dichter die door zijn gedichten – uitsluitend door zijn gedichten – in zijn levensonderhoud kan voorzien. Elke dichter zal naast het schrijven van gedichten betaalde arbeid in enigerlei vorm moeten verrichten.
Een dichter, in Nederland of in het buitenland,die door toedoen van een maecenas voor de rest van zijn leven zou worden vrijgesteld van betaalde arbeid op voorwaarde dat hij zijn tijd aan de poëzie – uitsluitend aan de poëzie – zal wijden en die bijgevolg een complete werkweek bezig is met poëzie, zal binnen een kwartaal opgenomen moeten worden in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
Het schrijven van gedichten constitueert geen dagtaak, ook en vooral niet vanuit het oogpunt van het geestelijke welbevinden.
De ware dichter – hij of zij die in zijn gedichten woont – zal zichzelf als een vakman kwalificeren, een ambachtsman die langdurig, acribisch en bestudeerd aan zijn gedichten sleutelt. Maar wat voor de echte dichter opgaat, geldt evenzeer voor de willekeurige rijmelaar en prutser: de creatie van een gedicht vindt nooit op commando plaats en de eerste instantie van het ontstaan van een gedicht laat op de dichter altijd de indruk na van de ontvangst van een genadegift. De manifestatie van die eerste inval, die eerste aanzet, die flits van inspiratie gaat altijd gepaard met een gewaarwording van magie.
Het deugt dat je met behulp van zo’n fenomeen niet in je levensonderhoud kunt voorzien.
© 2011 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten