Vandaag heeft de moede koningin het kabinet Rutte-Verhagen van VVD en CDA dat geschraagd wordt door de PVV van Wilders beëdigd. Een gewrocht van tunnelvisie zonder weerga. Als je maar lang genoeg tegen elkaar aan lult, ga je vanzelf in de grootste onzin geloven en worden de meest dwaze projecten nog doenbaar. Met de installatie van de nieuwe regering beleeft Nederland, als natie met een democratisch bestel, een van de zwartste dagen die het ooit gekend heeft, omdat een ondemocratische beweging gedoogsteun mag verlenen aan een regering die voor een niet onbelangrijk deel uit niets ontziende machtswellustelingen bestaat. Maar het is niet alleen een zwarte dag, het is praktisch gezien ook gewoon een slechte dag voor de democratie, omdat het bestuur van het land en de toch al zo onder druk staande traditie van de democratie geen baat zullen hebben bij de regering die gedoemd is om binnen de kortste keren in elkaar te storten, zoals een waar kaartenhuis betaamt. Het is tekenend dat het kabinet her en der al Rutte 1 wordt genoemd, vol vertrouwen dat Rutte in de voetsporen van zijn voorganger als politieke brekebeen zal treden.
Geert Wilders, alleenheerser over de PVV, vormt in de regeeranomalie een geval apart. Wilders komt uit Venlo, in het noorden van de provincie Limburg. In andere provincies worden Limburgers getypeerd als gezagsgetrouw, overwegend rooms-katholiek, makkelijk in de omgang, Bourgondisch en carnavalesk. Afgezien van het feit dat het over een kam scheren van bevolkingsgroepen sowieso al risico’s inhoudt, lijkt de vraag gerechtvaardigd of bovengenoemde karakteriseringen van de doorsnee Limburger nog wel geldigheid bezitten.
Behalve deze min of meer gunstige eigenschappen kleeft er een ander, pejoratief kenmerk aan de Limburgers, al staat ook de houdbaarheid van deze typering onder druk – wat de huidige generatie Limburgse politici bijvoorbeeld betreft, Verhagen, Leers, Eurlings schijnen zich er in elk geval maar weinig aan gelegen laten te liggen. En het lijkt erop dat die conclusie voor het grootste deel van de Limburgse intelligentsia opgaat. Maar Wilders heeft er wel last van. Wilders gedraagt zich namelijk als een voorbeeldige exponent van de verzameling Limburgers die lijden aan een minderwaardigheidsgevoel. Dat besef van minderwaardigheid, van minder zijn dan andere Nederlanders, vloeit voort uit een niet uit de lucht gegrepen achtergesteldheid die zijn oorsprong vindt in een tijdperk in de geschiedenis, namelijk in de voor de Lage Landen zo woelige zestiende eeuw. Sindsdien zijn steeds minder, maar toch teveel Limburgers behept met die notoire notie van inferioriteit.
De gevolgen van het minderwaardigheidscomplex van sommige Limburgers zijn tweeledig: een over het algemeen grote solidariteit met andere vermeend of niet vermeend achtergestelde gebieden, zoals bijvoorbeeld met de Achterhoek of met Drenthe, en een nauwelijks verholen vijandigheid ten opzichte van ‘het westen’. Als er wordt gesondeerd naar de achtergrond van die animositeit, dan realiseren de patiënten zich plotseling met een schok dat zij geacht worden rationele argumenten te berde te brengen. En dan wordt het moeilijk. Want die zijn er niet. De lijders breekt het zweet uit. Tremors leggen ledematen lam. Zij stamelen een nauwelijks verstaanbaar gemompel. De martelaren blijken hun motieven slechts moeilijk onder woorden te kunnen brengen en drukken zich uit in vaagheden en sofismen. Maar intussen leidt die vijandigheid wel tot rancune. Wilders wordt gedreven door die typisch Limburgse rancune die hij met de vaardigheid van een tovenaarsleerling door zijn angsten roert: zijn xenofobie, zijn islamfobie, zijn sociale fobie, zijn fobie voor politiek links, zijn fobie voor alle uitingen van culturele aard die hij niet begrijpt of begrijpen wil. Het goedje dat ontstaat is op zijn minst ongezond – en wellicht toxisch.
© 2010 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten