© 2022 Leo van der Sterren
In juni van dit jaar verbleef ik een week in Engeland. De reisdag naar Ludlow in Shropshire viel samen met de tweede dag van het geprolongeerde weekeinde vol feestelijkheden ter ere van het jubileum van koningin Elizabeth, door haar bevolking liefkozend Lizzy genoemd. Mensen profiteerden van deze vrije vrijdag. De wegen en de services kolkten over. Maar het land was in een goede stemming. Het land had zich versierd voor de Platinum Jubilee. Overal hingen Engelse vlaggen in allerlei vormen en formaten: de grote vlaggen fier in top van de palen, de slingers met driehoekige union jacks aan de gevels van huizen, aan hekken en in winkels. Overal prijkten foto’s van hare majesteit: als jonge vrouw, als dame van middelbare leeftijd, als oud vrouwtje, glimlachend om de eindigheid der dingen. In aanvulling op de talloze officiële evenementen werden er in buurthuizen en gemeenschapscentra feesten en partijen georganiseerd. Overal kwamen mensen samen om het jubileum van hun Lizzy te vieren.
In ‘What We See When We Read’ toont Peter Mendelsund (ja, met beelden) wat we zouden kunnen zien wanneer we de eerste woorden van ‘Ulysses’ van James Joyce lezen: ‘Stateley, plump Buck Mulligan…’
Bij ‘stateley’ laat hij een plaatje van een kroon zien, bij ‘Buck’ de afbeelding van een hertenbok en de naam ‘Mulligan’ riep bij hem de saxofonist Gerry Mulligan en de actrice Carey Mulligan op, hoewel zowel Gerry als Carey op het moment van publicatie van ‘Ulysses’ het levenslicht nog niet aanschouwd had – en Carey zelfs nog lang niet.
Ik weet niet wat of waaraan ik dacht toen ik als twintigjarige de eerste vier woorden van ‘Ulysses’ las, maar ik zal zeker niet gedacht hebben aan de fenomenen die Mendelsund opsomt.
Maar ik heb wel een ervaring gehad die lijkt op wat Mendelsund beschrijft – en hij suggereert dat het lezen van een tekst beelden voor het geestesoog kan toveren die eigenlijk onmogelijk met de tekst kunnen corresponderen (maar is het erg dat zoiets zich voordoet? – ik denk dat het soms verstorend kan werken of de lezer op het verkeerde been zet, maar dat het vaak niet uitmaakt en soms zelfs een verrijking oplevert).
Het gaat om een volstrekt onbelangrijke ervaring die ik me desondanks nog goed kan herinneren. Toen ik als zestienjarige voor het eerst de gedichtenbundel ‘Music Hall’ las, twijfelde ik serieus of Van Ostaijen met het woord ‘twist’ in de titel ‘Twist met Grete’ doelde op een ruzie of op de heupdraaidans die zo’n vijftig jaar na de publicatie van ‘Music Hall’ furore zou maken.
© 2022 Leo van der Sterren
Minister van Volksvoorlichting en Propaganda in Nazi-Duitsland Joseph Goebbels schrijft op 2 juli 1941 het volgende in zijn dagboek: ‘Es regnet. Es ist kalt geworden. Man muß etwas einheizen. Im Juli. Eine total verrücktgewordene Welt. Aber man muß sich damit abfinden.’ Goebbels herkent de wereld niet meer omdat die zich gek gedraagt, niet omdat Duitsland elf dagen geleden een operatie heeft ingezet die tot de ondergang van het land zou leiden, maar omdat het midden in de zomer regent en koud geworden is en men de kachels moet stoken.
De perverse luchtbel waarin Nazi-Duitsland zich naar binnen had gewurmd, droeg toen al trekken van het groteske en van een nu onvoorstelbare absurditeit.
Dat iets onvoorstelbaar is, wil trouwens niet zeggen dat het zich niet kan voordoen – dingen kunnen heel snel veranderen.
Wat Nazi-Duitsland betreft: het zou nog gekker worden in die luchtbel.
© 2022 Leo van der Sterren