zaterdag 17 november 2012

Wat is een gedicht waard?

Staat een gedicht in de wereld te boek als een voorwerp van belang? Bezit een gedicht waarde? Of kun je dat zo, in algemene zin, niet stellen? En als je aanneemt dat een gedicht waarde heeft, hoe bepaal je die dan? En hoe druk je die waarde uit? In euro’s of dollars? Of alvast in renminbi’s? In rapportcijfers? In ranglijstjes? In positieve superlatieven? Dat laatste is door de eeuwen heen in elk geval volop gebeurd. De uitingen van overtreffende trap door poëzieliefhebbers, geschiedschrijvers, recensenten, hogepriesters, analisten, uitleggers, orakels, dagboekauteurs, achterplatvullers, verslaggevers en getuigen in aanmerking nemend, zijn er door de eeuwen heen gedichten geschreven en gepubliceerd die enorme merites hebben gehad. Dichters hebben werken van niet gering gewicht vervaardigd. Dichtwerken van grote betekenis. In alle betekenissen van ‘betekenis’. In alle betekenissen van ‘groot’. Poëzie met een ampele uitwerking. Poëzie met een wijd reikende invloed. Poëzie die betoverd heeft. En ondanks het feit dat de voortbrengselen van de dichtkunst niet zelden naar de sfeer van het nutteloze verwezen zijn, hebben gedichten samenlevingen of zelfs de wereld veranderd, tenminste als je sommige loftuitingen mag geloven.

Dat een gedicht waarde heeft, omdat de dichter ervan – als eerste (en soms laatste) lezer – dat vindt, dat is een gevaarlijke. Nee, het moeten altijd anderen zijn, die de waarde van een gedicht bepalen. En op zich voldoet één oordeel van een ander al. Maar meer is altijd beter.

Superlatieven, positief en negatief, voor een gedicht zijn, net als de daad van een gedicht links laten liggen, uitdrukkingen van subjectieve waardeoordelen. De weinige gedichten die beroemd zijn geworden, hebben die roem vaak te danken aan het feit dat een bepaald positief oordeel (het archetypische waardeoordeel, zou je kunnen zeggen) op grond van het gezag van de beoordelaar of als gevolg van de gloed van bewoordingen of simpelweg door toeval voortdurend herhaald is. Hetzelfde geldt voor de gevleugelde woorden uit gedichten die zich tot gangbare zegswijzen of spreekwoorden hebben opgewerkt. Herhaling. Nabootsing. De ene persoon bauwt de andere na. In de gevallen dat daaruit een hype voortvloeit, zou je die een hersenspoeling van de massa’s kunnen noemen. Hoe dan ook, faam is vaak een kwestie van repetitie en repetitie vaak het gevolg van toeval.

Welke lezer is in staat om louter op eigen houtje een oordeel te vellen met betrekking tot de intrinsieke waarde van bijvoorbeeld ‘The waste land’ of ‘Zone’ of ‘Herinnering aan Holland’? Dat het ene gedicht mooier of boeiender of interessanter wordt gevonden dan een ander gedicht spreekt vanzelf – ze kunnen niet allemaal even lief of intrigerend of aantrekkelijk gevonden worden. Maar wat heeft bewerkstelligd dat deze gedichten de roem ten deel is gevallen die ze daadwerkelijk gekregen hebben? Wat bracht de omstandigheid teweeg dat ze nog steeds op de tong van veel mensen liggen? Waardoor komt het dat lezers deze gedichten beter vinden dan andere gedichten? Dat ze bekender zijn geworden dan bijvoorbeeld ‘Defence of the islands’ of ‘Vendémiaire’ of ‘Brief aan een vriend’? Waarin uit zich dat beter of bekender zijn, die rangorde? En baseren lezers hun waardebepaling op eigen oordeel of op iets anders? Hoe komt het dat zoveel poëzieminnaars zeggen dat ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ geweldig is, terwijl het dat overduidelijk niet is? Want die paar regels over die Marc die niet aan een ochtendhumeur lijdt, constitueren in feite een niet rijmend en weinig belangwekkend kinderrijmpje. Dat komt door het feit dat iedereen elkaar heeft nagepraat en niemand durfde te zeggen wat hij echt dacht. En het archetypische oordeel dat ten grondslag lag aan die riedel van repetitie, is in dit geval niet gebaseerd op de intrinsieke merites van het gedicht, want die zijn er niet. Dus lijkt het oeroordeel waardoor het gedicht in een positieve spiraal is gekomen, op iets anders gebaseerd te zijn. Een lichtelijke overwaardering van een dichter in combinatie met een wel heel flinke dosis contingentie wellicht?

Indien niet op grond van rapportcijfers of superlatieven, kun je de waarde van gedichten dan misschien afmeten aan de honoraria die literaire tijdschriften aan hun medewerkers uitkeren of aan de verkoopprijzen van de boeken en boekjes waarin de poëtische maaksels gebundeld worden? Dat zou kunnen, maar het totaal van wat er in de Nederlandstalige poëzie aan geld omgaat, vormt slechts een zeer klein deel van de omzet in boekenland en zelfs ten opzichte van bijvoorbeeld de afname van Nederlandstalige romans, vallen de dichtbundels in het niet. In het Nederlandse taalgebied kan geen enkele dichter van zijn dichtkunst, laat staan exclusief van zijn gedichten leven. Niet alleen bestrijkt de Nederlandse taal een gebied van slechts geringe omvang, maar de poëzie bereikt bovendien een veel te klein publiek om de dichters een goed belegde boterham te bieden. En hoeveel gedichten worden er van de weeromstuit niet voor noppes gepubliceerd, vooral nu het internet daarvoor een ideaal podium lijkt te bieden? Gratis poëzievoer, het wereldwijde web staat er vol mee.

En dan is er nog de poëziesport. De afgelopen tijd heb ik een aantal gedichten ingezonden ten behoeve van de Turing nationale gedichtenwedstrijd. De winnaar van deze wedstrijd vangt een prijzenbedrag van maar liefst tienduizend euro. Zoveel bedraagt dus de maximale waarde van één Nederlandstalig gedicht op de grote internationale kermis van in- en verkoop. Met die geldsom verander je de wereld weliswaar niet, maar het is wel degelijk veel geld. Een ding dat tienduizend euro aan waarde vertegenwoordigt, is een ding van belang. En dus kunnen we definitief en zonder voorbehoud stellen dat een gedicht een voorwerp van belang is.

Of? Of liggen de dingen bij nader inzien toch anders? Schuilt de waarde van een gedicht in een andere sfeer? Zit het belang van poëzie bijvoorbeeld in de treffendheid en doeltreffendheid van de volgende dichtregels uit Paul Rodenko’s gedicht ‘Bommen’: ‘Een vrouw passeert./ De echo raapt gehaast/ haar stappen op.’ Of vindt de gewillige en geduldige lezer de poëtische parels in, ik noem maar iets, het prachtige gedicht ‘The second satire of the second book of Horace, paraphrased’ van Alexander Pope met zijn vele, even gevleugelde als wijze woorden?

En is het andere – die toch al niet zo’n grote omvang bezittende dimensie van het materiële rondom de poëzie – niet veel, veel minder (zo goed als niet) van belang?

© 2012 Leo van der Sterren


Geen opmerkingen:

Een reactie posten