dinsdag 24 december 2019

Jules Deelder dichter?


Van de doden niets dan goeds. Maar toch…

Bovendien is het rustig in het oog van de storm van het niet aflatende ge-eulogie.

In de NRC van afgelopen weekend stond op de pagina’s met familieberichten een condoleance afgedrukt namens het gemeentebestuur van Rotterdam ten behoeve van de op 19 december overleden Jules Deelder. In de annonce was Deelders gedicht ‘Vogelvrij’ opgenomen.

De naam Jules Deelder evoceert de woorden ‘zwart’, ‘jazz’, ‘mediageniek’ en ‘nachtburgemeester’, maar de meeste mensen kennen de man als dichter. Nu heb ik slechts een handvol gedichten van Jules Deelder gelezen. Of gehoord, wanneer Deelder op de heilige beeldbuis gedichten voordroeg. Veel indruk hebben de werkjes van de vertolker van de ziel van de stad Rotterdam nooit op mij gemaakt.

In ‘Vogelvrij’ droomt de dichter dat hij een vogel is die door de lucht vliegt. Hij wil niets. Hij weet niets. Hij moet niets, behalve zijn. En dus is hij en vliegt, zo vrij als een vogel, met beneden hem het stromen van de wereld en boven hem het onafzienbare en onpeilbaar diepe niets van het universum, waar, zo suggereert de dichter, hij straks is als hij er niet meer is. En soms, zegt de dichter, als ik wakker ben, als ik niet droom, voel ik me als die vogel die niets hoeft en die het woelen van de wereld aan zich voorbij ziet trekken.

Dat een mens zich voorstelt een vogel te zijn zodat hij kan vliegen, is bepaald geen oorspronkelijke wensgedachte. En ook het denkbeeld van de benijdenswaardige vrijheid van vogels behoort tot de categorie van clichés die niet misstaan in candlelightgedichten, net als de niet zelden zelfvoldane contemplatie over de dwaasheid van het alledaagse gedoe dat ons, mensen, plaagt. Met kaarslichtversjes is niets mis, maar originaliteit kan er meestal niet aan worden toegedicht. Dat geldt eigenlijk ook voor Deelders ‘Vogelvrij’.

Het woord ‘vogelvrij’ betekent niet alleen ‘zo vrij als een vogel’, maar ook dat iemand uit hoofde van een decreet of vloek of fatwa buiten de bescherming van de wet gesteld is en dat iedereen hem of haar mag vervolgen, sterker nog, dat is de betekenis van ‘ vogelvrij’; dat andere – vrij zijn als een vogel – is slechts een connotatie waaraan bovendien een aanzienlijke mate van twijfelachtigheid kleeft.

Los van het feit dat ‘Vogelvrij’ niet de lading van het gedicht dekt – de titel is dus zelfs ronduit verkeerd – laat dichter Deelder de ondubbelzinnige dubbelzinnigheid onbenut die ieder andere mens met maar een flinter taalgevoel in zijn lijf, gestruikeld zou doen hebben. Elke dichter zou, als hij ‘vogelvrij’ als titel op een blanco vel papier had gezet, met de ambiguïteit van het woord gespeeld hebben, gespeeld moeten hebben. Maar niet Deelder. Dit markeert heel treffend de omstandigheid dat Deelder geen dichter was, maar een op gedichten lijkende tekstjes vervaardigende, dandyeske bohemien – en met die laatste twee karakteristieken is er over de dode hopelijk toch nog iets goeds gezegd.

© 2019 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten