De beoefenaar van de psychoanalyse legt het object van geestelijke decompositie op de ontleedbank en sondeert net zo lang tot hij niet verder kan, tot hij zover in de diepte is afgedaald dat hij voorbij de mijnschachten en grottengangen van bewustzijn en de sedimenten en gewelven van het onderbewustzijn op een laag van keihard marmer stuit. Dat, zo verkondigt de psychoanalyticus, constitueert het Ultima Thule van de geest. Voorbij die barrière kan het peillood in zijn noodgedwongen naïviteit niet zakken. En dat, zo stelt de linguïstisch onbedreven beoefenaar der psychoanalyse met de stelligheid van een autoriteit aan wiens gezag liever niet getwijfeld worde, laat staan getornd, moet de authentieke mens vertegenwoordigen.
Maar uit die vermeend massieve muur van vermeend niets kringelen gassen en geurtjes en kleurtjes op. In het ultieme fundament zitten kieren en perforaties, die door een grof instrument als een sonde niet gepeild kunnen worden omdat die gaatjes niet alleen minuscuul zijn, maar bovendien worden aangedreven door een onvoorspelbare dynamiek, waardoor zij voortdurend van locatie wisselen en ondetermineerbaar zijn. En onder de marmeren aardlaag is niet het niets van het zwarte gat gesitueerd, nee, daaronder blijkt wel degelijk een substantie aanwezig. Onder dat ogenschijnlijk ondoordringbare grondvest blijken zich, als de witte vlakken op negentiende eeuwse landkaarten, het onbekende territorium van de verbeelding en het mogelijk onvoorstelbaar oneindige arsenaal van de taal te bevinden.
En de wijze waarop de geanalyseerden, bewust en onbewust, uit dat reservoir van de verbeelding delven, komt hen soms als magisch voor. Zij verbazen zichzelf niet zelden met datgene wat zij te berde brengen, zowel wat betreft de inhoud als wat de vorm aangaat. Watervallen van wonderbaarlijke combinaties van woorden ontsnappen aan de monden, aangedreven door de motor van een brein dat zich eindelijk eens concentreert. Geduldig en welwillend, bereid om te helpen, gretig om lijden te verlichten, hoort de zielsontleder intussen de verhalen aan – als voortbrengselen van authenticiteit en verbeelding, vervaardigd met behulp van dat capricieuze instrument: de taal. Die verhalen zijn op hun best fraai, maar blijven in de beschrijving van wat mensen werkelijk denken en voelen uiteindelijk altijd in gebreke, omdat – een veelgehoorde verzuchting – de taal nu eenmaal altijd tekort schiet. De optimale vertelkunst leidt af, brengt verlichting, troost, verlost tijdelijk, vooral in tijden van logisch-positivistische hersenspoeling en economische dwingelandij – zoals de betere verhalen dat op alle terreinen doen. Maar uitsluitend de betere verhalen.
Ten slotte zegt de psychoanalyticus ondanks alles hoe het zit. In weerwil van een mijnenveld van bedenkingen en bezwaren neemt de psychoanalyticus alle varianten en schakeringen die zich rond het woord ‘waarheid’ verdringen, in de mond, terwijl dat zorgvuldig geoliede orgaan intussen overloopt van regenboogkleurige luchtbellen.
© 2012 Leo van der Sterren
zaterdag 14 januari 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten