zondag 7 augustus 2011

Paus Bretonneke
























Op 9 november 1918 sterft de Franse dichter en schrijver Guillaume Apollinaire een tragische dood. Tragisch, omdat zich op 17 maart 1916 aan het Aisne-front een granaatscherf door de helm en schedel van tweede luitenant Apollinaire boort, een trauma dat hij na diverse operaties ternauwernood overleeft, waarna hij twee dagen voor de wapenstilstand die het einde van de eerste wereldoorlog zou inluiden alsnog de geest geeft als gevolg van de Spaanse griep. Zich realiserend dat hij tot een van de groten uit de (Franse) literatuur zou uitgroeien (o ja, dat wist-ie wel), nooit zou hij weten dat hij de naamgever zou zijn van de belangrijkste stroming in de kunst van de twintigste eeuw.

In mei 1917 publiceert Apollinaire een kritiek over het ballet ‘Parade’ van Jean Cocteau op muziek van de ‘muziekvernieuwer’ Erik Satie. De nieuwe elementen in dat ballet, uiting van wat Apollinaire de ‘esprit nouveau’ in de kunsten noemt, resulteren in ‘une sorte de sur-réalisme’.[i] En op 24 juni 1917 vindt in Parijs de (tumultueuze – zie hier beneden) première plaats van het toneelstuk ‘Les mamelles de Tirésias’. Apollinaire noemt zijn theaterspel een ‘drame surréaliste’.[ii] In zijn ‘Préface’ stelt hij dat het zijn doel was om de natuur na te doen zonder haar te imiteren. En daarvoor heeft hij het adjectief ‘surréaliste’ gemunt. ‘Toen de mens zijn loop wilde nabootsen, heeft hij het wiel gecreeërd, dat niet in het minst op een been lijkt. Zo heeft hij aan surrealisme gedaan zonder het te weten.’[iii]

In een brief aan Paul Dermée van maart 1917 legt Apollinaire uit waarom hij het predikaat ‘surrealisme’ handhaaft om ‘Le mamelles de Tirésias’ mee te karakteriseren. ‘U hebt gelijk aan te dringen op de noodzakelijkheid van de organisatie van een volgende periode van lyriek. En ook van een innerlijke dwang die eigen is aan alle poëzie, dat is te zeggen, aan alle kunst, zij dient mede om de woorden, in hun rol als poëtisch uitdrukkingsmidde, hun vreemde magie te hergeven. Alles in aanmerking genomen, geloof ik dat het inderdaad veel beter is om surrealisme of surnaturalisme, waarvan ik mij eerder bediende, toe te passen. Surrealisme staat nog niet in de woordenboeken en zal geschikter zijn om te hanteren dan surnaturalisme dat al door de heren filosofen is aangewend.’[iv] Apollinaire vindt dus doelbewust een nieuw woord uit om het taalgebruik in ‘Les mamelles de Tirésias’ mee te typeren. Surrealisme vormt een markering in Apollinaires poëtica van de verrassing in de kunst, zoals hij die in zijn opstel ‘L’Esprit nouveau et les Poètes’ uiteen heeft gezet. ‘Maar het nieuwe bestaat, zonder in vooruitgang te zijn. Alles hangt van de verrassing af. Ook de nieuwe geest hangt van de verrassing af. Dat wat het meest vitale, het meest nieuwe in zich heeft. De verrassing is het nieuwe grote gebied. Het is door de verrassing, door de belangrijke positie die aan de verrassing is toegekend dat de nieuwe geest zich onderscheidt van alle artistieke en literaire bewegingen die eraan voorafgingen.’[v]

Aan het einde van het tweede decennium van de twintigste eeuw zwerft André Breton doelloos door de straten van Parijs, ten prooi aan een apathie die hem weinig goeds brengt, maar die hij desondanks als aangenaam ervaart. Breton is een student medicijnen die gedurende de Eerste Wereldoorlog als verpleger werkzaam was, maar die zijn studie niet hervat heeft na die verschrikkelijke slachtpartij. Breton schrijft gedichten en wil iets in de literatuur gaan ondernemen. Liefst iets nieuws. Maar hoe? En wat?

Op het gebied van de letteren spookt er van alles door Bretons hoofd, hetgeen hij later als volgt zou resumeren: ‘[w]at betreft de literatuur werd ik achtereenvolgens gegrepen door Rimbaud, door Jarry, door Apollinaire, door Nouveau, door Lautréamont, maar het is Jacques Vaché waaraan ik het meeste te danken heb.’[vi] Breton vergeet Mallarmé, Valéry en Jarry, maar Vaché fungeerde blijkbaar als belangrijkste bron van inspiratie.

Breton onmoet Vaché in 1916 wanneer die laatste in een militair noodhospitaal in Nantes geneest van verwondingen die hij in het jaar daarvoor heeft opgelopen. Vervolgens treffen Breton en Vaché elkaar regelmatig terwijl ze tevens corresponderen. Vaché – oorlogsheld, dandy, opiumschuiver, proto-dadaïst, relschopper – fulmineert tegen alles en iedereen. In zijn grillige, onsamenhangende brieven moet de gevestigde orde het ontgelden – Mallarmé, Rimbaud, Barrès en Apollinaire, allemaal veel te pretentieus, allemaal veel te literair. Net als de dadaïsten, maar zonder enige notie te hebben van hun bestaan en activiteiten, haalt hij uit naar een kunst die zijn tijd voorgoed gehad heeft, zeker ook in het licht van wat er aan de diverse fronten in Europa voorvalt. Het is Vaché die de première van Apollinaires toneelstuk ‘Les mamelles de Tirésias’ verstoort door het publiek met een revolver te bedreigen omdat hij het stuk te kunstvol vindt; het is Breton die hem tot bedaren weet te brengen zodat er geen ongelukken gebeuren. ‘Kunst is een dwaasheid,’ schrijft Vaché in een brief (‘L’art est une sottise’).[vii] En dat zinnetje staat letterlijk in een kladversie van Rimbauds ‘Une saison en enfer’.[viii] Ten slotte munt Vaché het woord ‘Umor’ (‘l’Umour’) dat synoniem is met de even cynische als absurde humor die de zwarte kolder van de Eerste Wereldoorlog als vanzelf oproept en die Vaché zo in de werken van Alfred Jarry maar bijvoorbeeld ook in ‘Les caves du Vatican’ van André Gide kan waarderen.[ix] Resumerend: Vaché lijdt aan knotsgekte. Breton doet dat duidelijk niet maar hij neemt een fractie van Vaché’s zotheid over om het in te lijven in de poetica die gaandeweg inhoud krijgt.

Twee maanden na de dood van Guillaume Apollinaire sterft Jacques Vaché samen met een vriend aan een overdosis opium onder omstandigheden die het predikaat ‘mysterieus’ krijgen. Maar krijgen omstandigheden die kwalificatie niet heel snel als mensen die hun hoofd boven het maaiveld hebben uitgestoken, een onnatuurlijke dood sterven? Ervan overtuigd dat Vaché zelfmoord heeft gepleegd, maakt Breton het (pre-surrealistische) gedicht ‘Clé de sol’ met zijn verwijzingen naar muziek die plotsklaps eindigt en naar een geweldadig overlijden dat zelfdoding immers ook vertegenwoordigt.[x] Vervolgens instigeert en verzorgt hij de uitgave van de brieven van Vaché; ‘Lettres de guerre’ verschijnt in juli 1919 in het vijfde nummer van het tijdschrift ‘Litterature’. In diezelfde maand geeft Breton zijn eerste gedichtenbundel ‘Mont de piété’ uit waarin hij ook ‘Clé de sol’ opneemt. Het is een weerslag van zijn ontwikkeling als dichter van Mallarmé via Valéry naar DADA met ook een vleugje van iets anders. Want intussen heeft Breton zich met een nieuw project bezig gehouden.

Geïnspireerd door Lautréamonts ‘Les chants de Maldoror’ en ‘Poésies’, door het oeuvre en de poëtica van Rimbaud, Nouveau, Mallarmé, Valéry en Apollinaire, door DADA en door die personificatie van DADA avant la lettre, Jacques Vaché, alsmede door de nieuwe inzichten in de psyche en het onderbewustzijn waarvan Sigmund Freud kond doet, begint André Breton in 1919 met zijn experimenten op het gebied van het automatische schrift en de exploratie van het onderbewustzijn. Die eerste pogingen verlopen aanvankelijk teleurstellend, maar één zinnetje doet Breton inzien dat het procedé functioneert: ‘de lakbloemige jézuïet in de blonde storm’ (‘fleur de laque jésuite dans la tempête blonde’). ‘Die jezuïet in de blonde storm liet me niet los,’ geeft Breton later te kennen, ‘en gaf me te denken dat ik mijn tijd niet helemaal verdaan had.’[xi]

Het experiment culmineert in ‘Les champs magnétiques’, ‘het eerste surrealistische werk (geenszins dada)’.[xii] Lautréamonts gebod, ‘poëzie moet door allen worden gemaakt en niet door een eenling’ (‘[l]a poésie doit être faite par tous et non par un’), indachtig vertegenwoordigt het werk een coproductie van Phillipe Soupault en André Breton, maar het had net zo goed door de heren Bois en Charbons geschreven kunnen zijn. Soupault en Breton vervaardigden de teksten tijdens seances in mei en juni 1919.[xiii] Die sessies waren vaak enerverend en bleken niet altijd van bepaalde risico’s gespeend; overspannenheid en hallucinaties lagen op de loer. Het resultaat, ‘Les champs magnétiques’, zal meer besproken dan gelezen zijn. Maar toch groeiden die ‘Magnetische velden’ uit tot een soort vertrekpunt voor een nieuwe begin en in die zin mag het boekje‘een verjongend werk’ heten.[xiv] De rol die ‘Lyrical ballads’ vervulde voor de Romantiek, namelijk een baken te zijn voor een radicaal vernieuwde omgang met literaire taal, datzelfde belang had ‘Les champs magnétiques’, dat overigens wordt opgedragen aan de nagedachtenis van Jacques Vaché, voor het surrealisme.

Toch zal de naam ‘surrealisme’ pas in 1924 de officiële naam worden van een heuse en niet eens achteraf geconstrueerde stroming in de kunst. ‘Als hommage aan Guillaume Apollinaire (...) gaven Soupault en ik aan de nieuwe vorm van pure expressie (...) de naam SURREALISME,’ verkondigt Breton in zijn ‘Manifest van het surrealisme’.[xv] En hij kroont zichzelf tot absoluut opperhoofd van de club. Paus Bretonneke van het surrealisme. De activiteiten van de beweging rusten, voortbordurend op de introductie van de spontaniteit tijdens de romantiek, op twee pijlers: onderbewustzijn en toeval. Daar waar zij zich manifesteren, worden de producten van het toeval door de surrealisten doelbewust uitgebaat. Het onderbewustzijn wordt systematisch geëxploreerd en geëxploiteerd. En met de adagia van Lautréamont, Apollinaire en Vaché in het achterhoofd is het doel dat de surrealisten zich stellen even eenvoudig als het te ontginnen gebied oneindig: ervoor zorgen dat dingen die volstrekt niets met elkaar te maken hebben, elkaar toevallig ontmoeten en dat zich daarbij verrassende confrontaties voordoen, waarvan vooral de ‘Umor’ ingezien dient te worden.

© 2011 Leo van der Sterren



[i] Guillaume Apollinaire, ‘Œuvres en prose complètes’. Band 2. Parijs, 1991, p. 865.

[ii] Guillaume Apollinaire, ‘Œuvres poétiques’. Parijs, 1959 [1956], p. 863.

[iii] Guillaume Apollinaire, ‘Œuvres poétiques’. Parijs, 1959 [1956], pp. 865 – 866..

[iv] Guillaume Apollinaire ‘Œuvres complètes de Guillaume Apollinaire’. Band 4. Parijs, 1966, p. 886.

[v] Guillaume Apollinaire, ‘Œuvres en prose complètes’. Band 2. Parijs, 1991, p. 949.

[vi] André Breton, ‘Les pas perdus’, in: ‘Œuvres complètes’. Band 1. Parijs, 2008 [1988], p. 194,

[vii] Jacques Vaché. ‘Oorlogsbrieven’. Vianen, 1981, pp. 84 en 85.

[viii] Arthur Rimbaud, ‘Œuvres complètes’. Paris, 2009, p. 286.

[ix] Jacques Vaché. ‘Oorlogsbrieven’. Vianen, 1981, pp. 42 en 43.

[x]‘Een tijdje na de wapenstilstand heeft Jacques Vaché zelfmoord gepleegd in Nantes.’ André Breton, ‘Les pas perdus’, in: ‘Œuvres complètes’. Band 1. Parijs, 2008 [1988], p. 202,

[xi] André Breton ‘Œuvres complètes’. Band 1. Parijs, 2008 [1988], p. 1128.

[xii] André Breton ‘Entretiens’, in: ‘Œuvres complètes’. Band 3. Parijs, 1999, p. 461.

[xiii] Lautréamont, ‘Œuvres complètes’. Parijs, 2009, p. 288.

[xiv] Philippe Audoin, ‘Inleiding’, in: André Breton, Philippe Soupault, ‘Magnetische velden’. Rotterdam, 2002, p. 9.

[xv] André Breton, ‘Manifeste du surréalisme’, in: ‘Œuvres complètes’. Band 1. Parijs, 2008 [1988], p. 327.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten