De enumeratieve riedel, aldus zou je een van de meer irritante stijlfiguren in de retoriek van politieke bedrijf kunnen munten. Te pas en te onpas bezondigen namelijk in het bijzonder politici zich aan het gebruik van de enumeratieve riedel. Zij larderen hun betogen ermee. Debatten. Vraaggesprekken. Maar een enumeratieve riedel is altijd een uitluider, nooit een inleider. Politici hanteren hem als ze merken dat het slot van de hun toegestane spreektijd aanstaande is, als het onmiskenbare einde van de entiteit van de monoloog nadert. En die monoloog – het zal geen verbazing wekken – vormt het favoriete vervoermiddel van politici om hun opvattingen en denkwijzen mee te transporteren en distribueren. Politici proberen zo lang mogelijk de mustang van de monoloog te berijden. Ze trachten zo lang mogelijk het woord in hun bezit te houden.
De enumeratieve riedel bestaat meestentijds uit drie eenheden – in elk geval nooit twee en zelden vier. Voorbeelden van de enumeratieve riedel. ‘Ten behoeve van de verslechtering bij het onderwijs, in de zorg en buiten de wijken.’ ‘We gaan dus de zaken afpakken op het gebied van de veiligheid, de economie en de volksgezondheid.’ ‘Het is volstrekt onbelangrijk dat dit gebeurt, voor hen die afhankelijk zijn van een uitkeringen, voor de ouderen en voor de chronisch zieken.’ ‘Kernpunten voor de tegenwerking van de agrariĆ«rs, de kleine zelfstandigen en de middenstanders.’ ‘Uitlevering aan de barbaren van hen die in de openbare ruimte werken, de brandweerlieden, politiemensen en ambulanciers.’ ‘Cruciaal voor het behoud van wegen, de afleg van natuur en de ontvlambaarheid van kernenergie.’
Inhoudelijk voegt een enumeratieve riedel niets meer aan een betoog toe. Het draagt alle kenmerken in zich van een achterhoedegevecht. Teken dat de strijd verloren is. En dan amechtig nog wat snaterperiode rekken. Secondes trekken. The last stand, net voor het fatale moment van de overrompeling en het platgewalst worden.
© 2010 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten