zaterdag 20 april 2013

Alcools



Wat gebeurde er vandaag, precies honderd jaar geleden? Wat viel er voor op 20 april 1913, een zondag? Geen spectaculaire dingen, maar van een paar wederwaardigheden op die lentedag in een era dat er voortdurend oorlog in de lucht hing, maar de typische luchtigheid van La Belle Époque voortdurend elke oorlogsdreiging neutraliseerde, hebben we weet.

Zo werd in Boekarest de eerste Roemeense luchtmacht gesticht, de Corpul Aerian Romana. Echt waar! Nieuws dat niemand wil missen! Toch?

Dan schreef Paul Robiquet, auteur, historicus en rechtsgeleerde, een kort briefje aan Louise-Constance Massenet, weduwe sinds in augustus 1912 haar man, de Franse componist Jules Massenet, onder andere bekend van werken als ‘Manon’ en ‘Werther’, was overleden. In zijn briefje bedankt Paul Robiquet mevrouw Massenet voor de uitnodiging voor de generale repetitie van Massenets muzikale farce ‘Panurge’ (losjes gebaseerd op ‘Pantagruel’ van Rabelais) en laat hij weten dat hij en zijn vrouw bij die gelegenheid present zullen zijn. Vervolgens biedt hij in een brief van 21 mei zijn verontschuldigingen aan voor het feit dat hij die uitvoering toch gemist heeft. Maar, zo voegt hij er snel aan toe, hij zal deelnemen aan het comité dat ervoor ijvert om een standbeeld voor de componist op te richten. Een goedmakertje.

De Nieuw-Zeelandse duizendpoot George Leslie Adkin (1888 – 1964, de generatie van de twee wereldoorlogen en de koude oorlog), boer, geoloog, archeoloog, fotograaf en milieu-activist avant la lettre, maakte de volgende notitie in zijn dagboek op 20 april 1913.
‘Sun Apr 20 Stayed at home and did a batch of Setona [sic] prints. Sent photos of HMS “NZ” sailors at Levin to Auckland Weekly News, Auck. Graphic + Canterbury Times. Drove to church in evening + heard the Rev. Wm Tinsley, our new minister for first time. Saw sweet Maud after church + arranged to go to a picture show to-morrow evening. She looked particularly nice this evening.’ Op 14 december 1914 zou George Leslie Adkin met de muzikante en schilderes Elizabeth Maud Herd in het huwelijk treden.

Onbeduidende voorvallen. Bagatellen waar we geen kennis van zouden hebben gehad als er geen internet had bestaan. En sommige mensen zullen ook de volgende wederwaardigheid als een futiliteit beschouwen. Florian Illies noemt het feit niet eens in zijn ‘1913. Het laatste gouden jaar van de twintigste eeuw’. Niet belangrijk genoeg. Of niet Duits genoeg.

Op de dag af precies honderd jaar geleden verscheen ‘Alcools’, de eerste omvangrijke verzameling van gedichten van de Franse dichter Guillaume Apollinaire, nadat in 1911 al een pamfletje met gedichten van Apollinaire en gravures van Raoul Dufy het licht had gezien, ‘Le Bestiaire ou Cortège’. In ‘Alcools’ legt de dan 33-jarige dichter rekenschap af van een langdurig poëtisch traject want de voor de bundel geselecteerde gedichten zijn geschreven en herschreven tussen 1898 et 1913.

Voordat ‘Alcools’ gedrukt werd, voerde de dichter op de valreep nog twee belangrijke wijzigingen door. Allereerst besloot hij, in navolging van wat hij met zijn gedicht ‘Vendémiaire’ had uitgespookt, dat in november 1912 in ‘Les soirées de Paris’ was gepubliceerd, alle interpunctie achterwege te laten. Op de tweede plaats veranderde hij de titel: ‘Eau de vie’ werd ‘Alcools’, maar anders dan ‘levenswater’ in het meervoud, analoog aan het feit dat er verschillende vormen van extase bestaan.

‘Alcools’ opent met een lang gedicht dat beroemd is geworden. Net als ‘Vendémiaire’ ontstond ‘Zone’ in 1912. Het gedicht werd voor het eerst gepubliceerd in ‘Les soirées de Paris’ in december van dat jaar. De eerste regel van de inaugurale tekst van ‘Alcools’ lijkt de verzameling zonder verwijl en onvoorwaardelijk in het moderisme te verankeren: ‘A la fin tu es las de ce monde ancien’. Fauvisme, Unanimisme, Futurisme, Kubisme. Apollinaire kende Alfred Jarry, Georges Braque, Pablo Picasso, Henri Rousseau, Robert Delauney, Sonia Delauney. Hij was enige tijd de minnaar van de schilderes Marie Laurençin. Hij kende Blaise Cendrars die één van de plaquettes van ‘Les påques de New York’ aan Apollinaire zou wijden, en hoewel diens ‘La prose du Transsibérien en de la Petite Jehanne de France’ een paar maanden na ‘Alcools’ zou verschijnen, had Apollinaire gezien waar Cendrars mee bezig was, sterker nog, hij had Cendrars in verbinding gebracht met Sonia Delauney die de visuele component van ‘La prose du Transsibérien en de la Petite Jehanne de France’ voor haar rekening zou nemen. Apollinaire zat midden in de avant-garde.

Maar ‘Alcools’ biedt meer variatie en traditie dan het avant-gardistische ‘Zone’ doet vermoeden.

‘Zone’ wordt gevolgd door het beroemde ‘Le pont Mirabeau’. De liefde vloeit weg zoals het water van de Seine onder de Mirabeau brug wegvloeit. ‘La chanson du mal-aimé’ staat eveneens in het teken van de liefde. De stukgelopen romance met de Engelse Annie Playden inspireerde Apollinaire tot deze lange, in zes secties verdeelde liefdeslamentatie. ‘Saltimbanque’, ‘Le voyageur’ en ‘La Tzigane” hebben als thema reizen en vagabondisme. ‘L’adieu’, ‘Le vent nocturne’, ‘L’ermite’ en ‘Le larron’ gaan over alleen-zijn en het bestaan in een maatschappelijke marge. Het verval en de dood kenmerken ‘Crépuscule’, ‘La maison des morts’, ‘Automne’ en ‘Les colchiques’. In ‘La blanche neige’, ‘Salomé’ en ‘Merlin et la vieille femme’ knoopt Apollinaire aan bij bekende legenden. Er zijn de gedichten over vrouwen – fictief en niet fictief: ‘Annie’, ‘Clotilde’, ‘Marizibill’, ‘Marie’ en ‘Rosemonde’.

‘Rhénanes’ bestaat uit negen gedichten, Rijngedichten (waaronder ‘La Loreley’) waarvoor Apollinaire geïnspireerd werd door zijn verblijf in en reizen door Duitsland in 1901 en 1902. ‘Les fiançailles’ evoceert het verstrijken van de tijd, de eenzaamheid en de geestelijke nood.

Opnieuw twee kortere teksten ‘Clair de lune’ en ‘1909’ en het lange zesdelige ‘A la Santé’ over de trieste ervaring van de detentie in de Prison de la Santé waar Apollinaire in september 1911 was beland op beschuldiging van de diefstal uit het Louvre van de Mona Lisa. De afloop van die geschiedenis, daar maakt Florian Illies dan weer wel uitgebreid melding van. ‘Automne malade’, ‘Hôtels’ en het bekende ‘Cors de chasse’ gaan vooraf aan het lange slotgedicht van de verzameling ‘Vendémiaire’, de tegenhanger van ‘Zone’.

Zoals al gememoreerd, wijzigde Apollinaire de titel van zijn bundel ‘Eau de vie’ op de valreep in ‘Alcools’, een titel die moderner klinkt dan het enigszins oubollig aandoende ‘Levenswater’ dat weliswaar een alcoholische drank aanduidt maar ook doet denken aan kraanwater of bronwater uit Spa. ‘Eau de vie’ refereert meer aan gezondheid, nuchterheid en braafheid dan ‘Alcools’. Het meer directe ‘Alcools’ past ook beter in de poëtische traditie van de roes of, zoals Rimbaud het omschreef, ‘un dérèglement des sens’: een ontregeling van de zinnen.

‘Écoutez mes chants d’universelle ivrognerie,’ exclameert Apollinaire in ‘Vendémiaire’ waarin overdrachtelijk gebruikt allerlei soorten van drankgebruik en dronkenschap samenkomen. Maar ‘Alcools’ staat bol van de metaforen die in de sfeer van drankgebruik en dronkenschap liggen.

‘Et tu bois cet alcool brûlant comme ta vie/ Ta vie que tu bois comme une eau-de-vie’ uit ‘Zone’. ‘Nous fumons et buvons comme autrefois’ uit ‘Poème lu au mariage d’André Salmon’. ‘Mon verre est plein d’un vin trembleur comme une flamme’ uit ‘Nuit rhénane’. Ook wemelt het in ‘Alcools’ van taveernes (‘Zone’), herbergen (‘Voyageur’ en ‘Saltimbanques’) en café’s (‘La maison des morts’ en ‘Marizibill’). In een gelaagd symbolisme dat door het meervoud van het woord ‘Alcools’ wordt ondersteund, indiceert de alcohol de universele dorst van de dichter als metafoor voor diens verlangens (zie bijvoorbeeld Rimbauds ‘Comédie de la soif’) en de verkramping door die verlangens (zie Bretons ‘convulsieve schoonheid’). ‘Je buvais à pleins verres les étoiles’ (‘Les fiançailles’). ‘Je suis ivre d’avoir bu tout l’univers/ [...] Écoutez-moi je suis le gosier de Paris/ Et je boirai encore s’il me plaît l’univers’ (‘Vendémiaire’). Met de consumptie van alcohol neemt het gemak toe om normen en taboe’s te minachten, om, bijvoorbeeld, de stoutmoedigheid aan te wakkeren die een moderne, vernieuwende poëzie mogelijk maakt.

Wel loopt de dichter het risico dat hij in een roes belandt, maar zijn dorst niet gelest wordt: ‘Mondes [...]/ Je vous ai bus et ne fus pas désaltéré’ (‘Vendémiaire’). De dichter waagt die gok. De roes is hem te lief.

Net als in zijn proza schuift Apollinaire bij het dichten de dan gangbare literaire normen vaak terzijde. Anderzijds houdt hij zich wel degelijk aan bepaalde regels, daarmee een mengeling van nieuwheid en traditie, van verrassing en herkenning tot stand brengend. Qua prosodie bijvoorbeeld bewaart Apollinaire in een aantal gedichten het rijm en de metrische regelmaat met een duidelijke voorkeur voor de octosyllabe en de alexandrijn (jambische versregel met zes versvoeten), maar meer op basis van een innerlijke noodzakelijkheid om te zingen dan uit de behoefte om aan een regel van buitenaf te gehoorzamen.

Het universum van ‘Alcools’ baadt in een moderniteit die vooral gestalte kreeg in de grote stad, in het bijzonder het Parijs van La Belle Époque. Apollinaire laat zich onder andere inspireren door het unanimisme, in de Nederlandse taalgebied vertegenwoordigd door onder andere Paul van Ostaijen en Gaston Burssens – zij het later in de tijd (het grootsteedse ‘Music-Hall’ is van 1916; Gaston Burssens debuteerde in 1920). De grote stad figureert in ‘La chanson du mal-aimé’ (‘Un soir de demi-brume à Londres’) en in ‘Le Pont Mirabeau’. Maar dan is de stadstoon al gezet in het eerste gedicht van ‘Alcools’, ‘Zone’, met referenties en een terminologie van fenomenen die in 1912 of 1913 als nova golden maar niettemin al het stadsbeeld bepaalden: ‘les automobiles’, ‘les hangars de Port-Aviation’, ‘les affiches’, ‘cette rue industrielle’, ‘des troupeaux d’autobus’, ‘le zinc d’un bar crapuleux’. ‘Zone’ biedt bovendien een opsomming van stadsnamen. En met de moderne middelen van transport kan de dichter, overstag gaand voor zijn rusteloosheid, als een razende tussen die steden pendelen.

Wat betreft het laatste gedicht,‘Vendémiaire’, hierin voert Apollinaire een soort van universeel stedelijk panorama op: ‘J’ai soif villes de France et d’Europe et du monde/ Venez toutes couler dans ma gorge profonde’. Ook in ‘Vendemiaire’ wemelt het dan ook van de namen van steden. Openings- en slotgedicht van ‘Alcools’ zijn dus in hoge mate gewijd aan de grote stad als toonbeeld van moderniteit. De stad heeft het arcadische platteland vervangen in de poëzie, maar toch blijft Apollinaire ook beelden gebruiken die in de pastorale zouden passen (‘troupeaux de ponts’).

De steden en plaatsen waar de poëzie uit ‘Alcools’ zich afspeelt, wisselen elkaar in snel tempo af, want een van de dominante thema’s is de reis, zoals titels als ‘Le voyageur’ en ‘Hôtels’ al indiceren. De thema’s van de stad en van de reis zijn bovendien vaak gekoppeld aan de persoonlijke ervaring zoals blijkt uit ‘Zone’: ‘Maintenant tu es au bord de la Méditerranée/ [...] Tu es dans le jardin d’une auberge aux environs de Prague/ [...] Te voici à Marseille au milieu des pastèques/ Te voici à Coblence à l’hôtel du Géant/ Te voici à Rome assis sous un néflier du Japon/ Te voici à Amsterdam avec une jeune fille’. Het reizen door de ruimte gaat gelijk op met het reizen door de tijd. In ‘Alcools’ etaleert de dichter zijn eigen herinneringen, maar ook die van de mensheid, dat laatste door de veelvuldige referenties aan mythen uit de meest uiteenlopende bronnen: de Bijbel, populaire verhalen, sprookjes, de legenden uit de Griekse en Romeins oudheid en uit de oriëntaalse of Keltische sfeer.

De religie heeft afgedaan. Met het beeld van de zon als een doorgesneden, bloedende nek aan het slot van ‘Zone’ lijkt Apollinaire te zinspelen op de ondergang van de religie, in het bijzonder het christendom: ‘ce sont les Christ inférieurs des obscures espérances Adieu Adieu Soleil coup coupé.’

Het moderne van ‘Alcools’ wordt bewerkstelligd door het feit dat de dichter zich, in navolging van het kubisme in de schilderkunst, de opdracht had gegeven om een kubistische dichtkunst te ontwikkelen. Beeldende kunstenaars uit die tijd net voor de Eerste Wereldoorlog wilden de werkelijkheid niet alleen abstracter tonen dan zij is – vandaar de geometrische vlakken, zij wilden ook meerdere weergaven van de werkelijkheid op één doek aanbrengen. De driedimensionale ruimte op een tweedimensionaal vlak overbrengen, daar ging het om. Dit parallellisme probeerde Apollinaire in enkele gedichten uit ‘Alcools’ te transponeren op de dichtkunst, onder andere door wijzigingen van perspectief binnen één gedicht. Ook het ontbreken van leestekens verleende ‘Alcools’ zijn modernistische aanzien, net als de aanwending van de collage-techniek. Later, in 'Calligrammes', zal Apollinaire de concrete of visuele poëzie aan dat modernisme toevoegen.

‘Alcools’ verkreeg niet onmiddellijk na verschijning de status van een scharnierwerk in de geschiedenis van de poëzie. Over het algemeen liep de kritiek aanvankelijk niet erg warm voor ‘Alcools’. Als apert minpunt werd bijvoorbeeld het ontbreken van interpunctie beschouwd. Schandalig, zo vond men. En een Georges Duhamel beoordeelde ‘Alcools’ in de Mercure de France van 15 juni 1913 als de ‘boetiek van een handelaar in tweedehandse spullen’. Menig recensent of lezer reageerde zo, verontwaardigd.

De criticasters van toen hebben de plank misgeslagen. ‘Alcools’ vergleed niet in de afgrond van de vergetelheid – integendeel het boekje behoort nu tot de literaire canon in Frankrijk. En de dichter is tot een grote uitgegroeid. Dat zegt echter niets over het belang van ‘Alcools’ want het belang van een verzameling gedichten staat in relatie tot het belang van myriaden andere dingen altijd onder het gesternte van een zekere twijfelachtigheid, zelfs als de dichter Guillaume Apollinaire heet, zelfs als het boek ‘Alcools’ heet.

© 2013 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten