zondag 20 mei 2012

Poe’s filosofie van de creatie

Zoals onder anderen Bob den Uyl opmerkte in zijn boekje ‘Hoe en waarom Edgar Allan Poe’ The Raven schreef’, geeft Poe zich in zijn essay ‘The Philosophy Of Composition’ van zijn humoristische en satirische kant. In ‘The Philosophy Of Composition’ beschrijft Poe hoe hij, geïnspireerd door de raaf Grip in ‘Barnaby Rudge’ van Charles Dickens, dat in de jaren veertig van de negentiende eeuw in zowel Engeland als Amerika in feuilletonvorm verscheen, zijn gedicht ‘The raven’ schreef. En nog vóór de laatste aflevering van die feuilleton voorspelde Poe al hoe het verhaal zou eindigen.

De voornaamste betekenis van ‘The Philosophy Of Composition’ is dat Poe de gelegenheid te baat nam om een lange neus te maken naar de romantici wier ideeën destijds een zware stempel op de kunsten drukten. De overdrijvingen, de halve waarheden en onwaarheden in het essay dienen als wapens om de romantische waanvoorstellingen te bestrijden dat tijdens de schepping van een kunstwerk het cerebrale onderworpen dient te worden - of vanzelf wordt - aan het emotionele, het intuïtieve, het spontane. Anders dan de romantici betoogden, meende Poe dat geen enkel gedicht (of ander kunstwerk) volledig ontspruit aan al dan niet boven-menselijke ‘inspiratie’. De provocerende hyperbolen en de soms sarcastische toon doen niets af aan het feit dat het hier gaat om Poe’s poëticale plaatsbepaling.

Het dient daarbij gezegd dat het Poe lukt, zij het bijna terloops in een sneer aan het adres van de ‘so-called Transcendentalists’, om nog twee misvattingen over poëzie te ontzenuwen. Ten eerste corrigeert hij het misverstand dat het schrijven van een gedicht over het bovennatuurlijke betekent dat er vanzelf een bovennatuurlijk gedicht ontstaat (zoals een gedicht over schoonheid nog niet automatisch een mooi gedicht tot gevolg heeft). Daarnaast maakt hij duidelijk dat een gedicht van een poëet die een ander doel dan het dienen van de schoonheid voor ogen heeft, nooit een waarachtig gedicht kan zijn. Gedichten zijn er niet voor om mensen op te voeden of te bekeren of om de wereld te verbeteren - tenminste niet in eerste aanleg. Gedichten zijn er voor om de lezer te bekoren en een blik op de wereld te gunnen die Poe ‘beyond the grave’ situeert.

Poe als symbolist nog voordat Baudelaire van zich deed spreken, Baudelaire die immers bekend staat als symbolist avant la lettre en als naamgever van de stroming? Enerzijds ja, omdat hij vanuit een anti-romantische instelling de stelregel l’art pour l’art propageerde. Deze voorkeur voor poëzie omwille van het plezier van de poëzie, en voor poëzie als uitdrukking van schoonheid – schoonheid als middel om door te dringen tot iets wat buiten deze wereld ligt – heeft ertoe bijgedragen dat in het bijzonder de Franse symbolisten bijna zonder uitzondering hun bewondering voor Poe hebben uitgesproken. Poe’s invloed op Baudelaire, Rimbaud, Mallarmé en Valéry is onomstreden (zie The French Face Of Edgar Poe van Patrick F. Quinn), zoals zijn invloed op de schrijvers van het moderne detectivegenre eveneens buiten kijf staat.

Anderzijds echter nee. In de eerste plaats omdat literaire bewegingen, zoals het symbolisme, in de regel achteraf geconstrueerde fenomenen zijn. In welke mate dichters zich ook verwant mogen voelen op artistiek gebied, zij verenigen zich niet in gilden – of het moesten eenmansgilden zijn. In de tweede plaats omdat door de eeuwen heen dichters symbolistische gedichten of gedichten met symbolistische passages hebben geschreven, lang voordat die term in zwang kwam. En tenslotte omdat Poe zijn eigen standpunt – namelijk de opvatting dat de aspiratie om ‘supernal Beauty’ te creëren inherent is aan het schrijven van waarachtige poëzie – onbewust en onbedoeld weer te niet doet doordat hij zich in ‘The Philosophy Of Composition’ laat ontvallen hoe hij uit louter effectbejag de strofen in ‘The Raven’ heeft ingelast die refereren aan het metafysiche.

In ‘The Poetic Principle’ heeft Poe zijn opvattingen over dichtkunst iets beknopter, iets genuanceerder en op een iets minder artifiële manier dan in ‘The Philosophy Of Composition’ verwoord: ‘I would define, in brief, the Poetry of words as The Rhythmical Creation of Beauty. Its sole arbiter is Taste. With the Intellect or with the Conscience it has only collateral relations. Unless incidentally, it has no concern whatever either with Duty or with Truth.’ Hoe hoogdravend deze woorden ook mogen klinken, zij vormden de welgemeende essenstie van Poe’s denkbeelden over poëzie.

Uiteindelijk blijken de criticasters van ‘The Philosophy of Composition’, zoals T.S. Eliot die het essay afdeed als ‘either a hoax, or a piece of self-deception’, de plank mis te slaan. Het ging Poe niet om de letterlijke en feitelijke inhoud van het essay maar om de programmatische intentie ervan. Anders dan bijvoorbeeld Baudelaire die de dubbele bodem in het essay doorzag, nam Eliot ‘The Philosophy of Composition’ te letterlijk en trapte hij in de polemische val die een grijnslachende Poe had geprepareerd.

© 2012 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten