Hij had dus gerookt. Hans Teeuwen stak een paar sigaretten op tijdens de live-uitzending van het programma Zomergasten, afgelopen zondag. De directie van de VPRO of de studio van waaruit het programma werd uitgezonden gaat daarvoor een boete krijgen want zijn daad houdt in dat hij gerookt heeft op iemands werkplek. De belachelijke absurditeit van die straf, daar schieten woorden voor tekort, net als voor de (typisch Nederlandse – want veel te smal) ophef rondom die paar sigaretten, de reuring rond de rookdaad die zelfs het NOS-Journaal haalde. Of toch? Ja, de Engelse taal heeft er een woord voor dat het Nederlands ontbeert: pathetic.
© 2013 Leo van der Sterren
woensdag 31 juli 2013
dinsdag 30 juli 2013
maandag 29 juli 2013
Zomerhans
De eerste woorden. ‘Dit is live, hè,’ zei de een. ‘Ja, dit is live,’ beaamde de ander. Alsof nu pas tot hen doordrong waar ze aan begonnen waren. Drie uur met elkaar opgescheept zitten en die tijd vol moeten praten. Dat is het lot van de twee mensen die besloten hebben om zich aan een uitzending van Zomergasten van de VPRO te wagen. Dit was de eerste van het nieuwe seizoen. De naam Hans Teeuwen had mijn verwachting hoog opgeschroefd, vooral in combinatie met Wilfried de Jong. Ik hoopte op een titanenstrijd, maar besefte dat het ook tegen kon vallen.
Toen schoven de hoofden in beeld. Als het hoofd van Wilfried de Jong al iets uitdrukte, dan was het wel frisse tegenzin. Nee, dan het hoofd van Hans Teeuwen uit Budel. Hier zat een man die zijn best deed om te voorkomen dat het mombakkes voor zijn gezicht gleed. De spieren onder zijn hoofdhuid werkten hard om het gezicht in de plooi te houden. Maar soms diende hij zijn hoofd tot de orde te krabben. Hans Teeuwen uit Budel moest en zou er zorg voor dragen dat de clown in hem de regie niet overnam. Een bizarre worsteling. Een vreemd schouwspel.
De sessie van Teeuwen en De Jong kwam moeizaam op gang, zelfs bij een actueel onderwerp als het overlijden van Rita Reys. Dat had om het ijs ietwat te breken toch als welkome gespreksstof kunnen dienen. Kritisch kon Teeuwen haar overigens niet bejegenen, vond hij, want ze was net overleden. Voor elke kunstenaar geldt bovendien: eigen werk eerst.
De gesprekspartners oogden gespannen. Vooral gedurende het eerste uur was het alsof ze zich elke tien minuten moesten vermannen en zich moesten dwingen om met verve te denken: zo, en nu gaan we echt beginnen! Maar pas toen er bierglazen op de tafel prijkten, bij de asbak, ontstond er echte spontaniteit.
Wat is de ware aard van Hans Teeuwen? Die is onmogelijk te determineren, zoals die voor geen enkele mens te bepalen valt. Maar doordat Hans Teeuwen zich had voorgenomen om de dialectische maskers van ironie en meta-ironie af te laten, wat hem dus zichtbaar moeite kostte, schemerde er, begeleid door die merkwaardige mimiek, meer ware Teeuwen-aard door dan ik mij had voorgesteld. En hij kwam nuchterder en meer cerebraal over dan ik had verwacht.
Over de eerste fragmenten, ‘Singing in the rain’, Buster Keaton, Herman van Veen en Die Antwoord, had Teeuwen weinig zinnigs te melden. Dat zei hij zelf ook : ‘Daar was ik al bang voor, dat jij mij zou dwingen om inhoudelijk op die dingen in te gaan.’ En daar had hij dus eigenlijk geen zin in. Terwijl hij van zichzelf ook niet de clown mocht uithangen.
Het onderwerp godsdienst, in het bijzonder islam, maakte de tongen wat meer los. Zo bekende Teeuwen dat hij niet op de wijze tegen de islam durfde te fulmineren als Patrick Cordell, waarvan hij een filmfragment had uitgekozen, dat deed. Dat had hij, vond hij achteraf, eigenlijk wel moeten doen na de moord op zijn vriend Theo van Gogh. Maar zelfcensuur had de expressie van rauwe emoties verhinderd. Wilfried de Jong deed intussen verwoede pogingen om een en ander wat te nuanceren.
Naar aanleiding van een fragment over Moeder Theresa kregen de makers van Het Glazen Huis ervan langs. Lijden is niet nobel, en opzettelijk lijden ten behoeve van een ‘goed doel’ al helemaal niet.
Ook het onderwerp seks kwam aan bod naar aanleiding van fragmenten uit de film ‘Trash humpers’ en de keuzefilm ‘Boogie nights’. Teeuwen betreurde het dat het koninklijke hof niet gereageerd had op ‘Koningin’ uit ‘Industry of love’, maar van de andere kant begreep hij het ook wel weer. Vervolgens gaf hij een gedetailleerde cursus vingeren. Altijd met twee vingers.
Het voorlaatste stukje beeld en geluid, met als onderwerp Charles Manson, was goed voor de laatste provocatie. Teeuwen ontboezemde dat als hij zich het uiterlijk van God voorstelde, hij het gezicht van Charles Manson voor zich zag. Ik heb onlangs nog de boeken ‘Het schervengericht’ en ‘Helter skelter’ gelezen, hetgeen dat korte beeldfragmentje wel een extra dimensie gaf.
De avond werd luchtig afgesloten met een Frank Sinatra in volle glorie die zong alsof zijn leven er vanaf hing, met vanuit de coulissen een grappende Dean Martin. Dit, zo schoot mij te binnen, had Hans Teeuwen graag willen zijn: Frank Sinatra die met Dean Martin en Sammy Davis jr. dolt, terwijl de natie toekijkt. En als dat laatste niet meer het geval is, dan wat stoeien met de overvloedig voorhanden zijnde showgirls.
En het eindoordeel? Op het moment dat ik aan het kijken was, ervoer ik deze uitzending van Zomergasten als net geen flop. Nu, de dag erna, in retrospectie, stijgt de waardering toch weer iets. Maar geweldig was het niet.
© 2013 Leo van der Sterren
Toen schoven de hoofden in beeld. Als het hoofd van Wilfried de Jong al iets uitdrukte, dan was het wel frisse tegenzin. Nee, dan het hoofd van Hans Teeuwen uit Budel. Hier zat een man die zijn best deed om te voorkomen dat het mombakkes voor zijn gezicht gleed. De spieren onder zijn hoofdhuid werkten hard om het gezicht in de plooi te houden. Maar soms diende hij zijn hoofd tot de orde te krabben. Hans Teeuwen uit Budel moest en zou er zorg voor dragen dat de clown in hem de regie niet overnam. Een bizarre worsteling. Een vreemd schouwspel.
De sessie van Teeuwen en De Jong kwam moeizaam op gang, zelfs bij een actueel onderwerp als het overlijden van Rita Reys. Dat had om het ijs ietwat te breken toch als welkome gespreksstof kunnen dienen. Kritisch kon Teeuwen haar overigens niet bejegenen, vond hij, want ze was net overleden. Voor elke kunstenaar geldt bovendien: eigen werk eerst.
De gesprekspartners oogden gespannen. Vooral gedurende het eerste uur was het alsof ze zich elke tien minuten moesten vermannen en zich moesten dwingen om met verve te denken: zo, en nu gaan we echt beginnen! Maar pas toen er bierglazen op de tafel prijkten, bij de asbak, ontstond er echte spontaniteit.
Wat is de ware aard van Hans Teeuwen? Die is onmogelijk te determineren, zoals die voor geen enkele mens te bepalen valt. Maar doordat Hans Teeuwen zich had voorgenomen om de dialectische maskers van ironie en meta-ironie af te laten, wat hem dus zichtbaar moeite kostte, schemerde er, begeleid door die merkwaardige mimiek, meer ware Teeuwen-aard door dan ik mij had voorgesteld. En hij kwam nuchterder en meer cerebraal over dan ik had verwacht.
Over de eerste fragmenten, ‘Singing in the rain’, Buster Keaton, Herman van Veen en Die Antwoord, had Teeuwen weinig zinnigs te melden. Dat zei hij zelf ook : ‘Daar was ik al bang voor, dat jij mij zou dwingen om inhoudelijk op die dingen in te gaan.’ En daar had hij dus eigenlijk geen zin in. Terwijl hij van zichzelf ook niet de clown mocht uithangen.
Het onderwerp godsdienst, in het bijzonder islam, maakte de tongen wat meer los. Zo bekende Teeuwen dat hij niet op de wijze tegen de islam durfde te fulmineren als Patrick Cordell, waarvan hij een filmfragment had uitgekozen, dat deed. Dat had hij, vond hij achteraf, eigenlijk wel moeten doen na de moord op zijn vriend Theo van Gogh. Maar zelfcensuur had de expressie van rauwe emoties verhinderd. Wilfried de Jong deed intussen verwoede pogingen om een en ander wat te nuanceren.
Naar aanleiding van een fragment over Moeder Theresa kregen de makers van Het Glazen Huis ervan langs. Lijden is niet nobel, en opzettelijk lijden ten behoeve van een ‘goed doel’ al helemaal niet.
Ook het onderwerp seks kwam aan bod naar aanleiding van fragmenten uit de film ‘Trash humpers’ en de keuzefilm ‘Boogie nights’. Teeuwen betreurde het dat het koninklijke hof niet gereageerd had op ‘Koningin’ uit ‘Industry of love’, maar van de andere kant begreep hij het ook wel weer. Vervolgens gaf hij een gedetailleerde cursus vingeren. Altijd met twee vingers.
Het voorlaatste stukje beeld en geluid, met als onderwerp Charles Manson, was goed voor de laatste provocatie. Teeuwen ontboezemde dat als hij zich het uiterlijk van God voorstelde, hij het gezicht van Charles Manson voor zich zag. Ik heb onlangs nog de boeken ‘Het schervengericht’ en ‘Helter skelter’ gelezen, hetgeen dat korte beeldfragmentje wel een extra dimensie gaf.
De avond werd luchtig afgesloten met een Frank Sinatra in volle glorie die zong alsof zijn leven er vanaf hing, met vanuit de coulissen een grappende Dean Martin. Dit, zo schoot mij te binnen, had Hans Teeuwen graag willen zijn: Frank Sinatra die met Dean Martin en Sammy Davis jr. dolt, terwijl de natie toekijkt. En als dat laatste niet meer het geval is, dan wat stoeien met de overvloedig voorhanden zijnde showgirls.
En het eindoordeel? Op het moment dat ik aan het kijken was, ervoer ik deze uitzending van Zomergasten als net geen flop. Nu, de dag erna, in retrospectie, stijgt de waardering toch weer iets. Maar geweldig was het niet.
© 2013 Leo van der Sterren
Labels:
Hans Teeuwen,
VPRO,
Wilfried de Jong,
Zomergasten
zaterdag 27 juli 2013
Dichterschap
Toen mij, als puber van zestien, vanuit het niets het schrijven van gedichten overviel (voortschrijdend inzicht gebiedt mij trouwens te bekennen dat het gedicht-achtige konterfeitsels betrof, geen gedichten), vormde de vergaring van aanzien bij en aandacht van mijn leeftijdsgenoten van het vrouwelijke geslacht het initiële motief voor die welkome frivoliteit. Maar al vrij snel ging het verlangen naar oogst van meer algemene roem ermee gepaard. Gaandeweg diende er zich echter ook een meer idealistische, esthetische drijfveer aan: elk gedicht dat ik schreef, moest het mooiste gedicht ooit worden, waarbij ik ‘mooi’ niet in zijn huis-tuin-en-keuken-gebruik hanteer, maar als equivalent van ‘niet-zo-schoon’ of ‘intrigerend’ of ‘interessant’ of ‘mooi lelijk’ of ‘provocerend’ of ‘hilarisch’ of ‘nutteloos’. Ook sloop er – grote schande – een element van profetendom in mijn letterkundige beslommeringen. Ik als poëet als ziener van onbekende werelden, ik als poëet als medium en boodschapper, pendelend tussen die vreemde sferen en ons platte ondermaanse.
Nog weer later, toen mijn debuut had plaatsgevonden en ik mij een echte dichter voelde met al de verhevenheid en grandeur die daar bij hoorde, werd ik bevangen door de publicatiekoorts. Dat – publiceren, niet alleen van gedichten maar gaandeweg ook van verhalen en opstellen – groeide uit tot de belangrijkste en meest dwingende aanleiding om mij tot schrijven te zetten. Met, nog steeds, uiteraard, de zucht naar beroemdheid, liefst wereldwijd, als uiteindelijke beweegreden.
Al die tijd beschouwde ik het als mijn plicht om te schrijven. Ik mocht geen tijd verdoen. De dichtkunst. De schrijverij. Mijn levensdoel. Nog steeds meende ik er eeuwige bekendheid en dus onsterfelijkheid voor mijn persoon mee te kunnen bewerkstelligen.
O toonbeeld van argeloosheid! Wat een naïeve veronderstelling! Wat een domme aanname! Sukkel!
Het besef dat de dichtkunst niet de bekendheid brengt die ik dacht dat zij zou verschaffen en die ik verlangde te verkrijgen, drong pas heel laat tot mij door. Het duurde erg lang voor ik mij niet meer aan diezelfde steen bleef stoten. Er moest een middelbare mensenleeftijd voor bereikt worden voordat mij duidelijk werd dat de poëzie geen flinter faam oplevert, dat in een taalgebied als het Nederlandse met honderdduizenden dichters en schrijvers het begrip bekendheid compleet in barre relativiteit verzinkt. Zoveel koppen die boven het maaiveld uitsteken. En hoeveel lezers? Twaalf, veertien? Maar lezen die ook allemaal? Of kijken ze slechts?
O ja, zeker, er bestaan dichters die bijna iedereen kent. In het buitenland vind je die: Hölderlin, Byron, Poe en Rimbaud, maar die danken hun vermaardheid veelal aan hun wilde of tragische levens en niet aan hun poëzie. De rest geniet slechts bekendheid in een klein wereldje van ingewijden. Een hele kleine kring. Een minuscuul diametertje. De omvang van enkele micronen slechts, niet anders meetbaar dan met een passameter.
Intussen heb ik mijn ambities bijgesteld. Wat betreft de aanspraak op faam, die heb ik buiten werking gesteld. En het heilige moeten om die faam te bereiken, het vuur van de dure wil, dat doofde vervolgens vanzelf uit. Dat soort van ijdelheden streef ik niet meer na. Soms, als ik er zin in heb of als zich een gelegenheid voordoet, zend ik nog wel eens iets in naar een literair tijdschrift of schrijfwedstrijd, een paar gedichten of een verhaal. En ik houd uiteraard ook met een zekere mate van getrouwheid deze weblog Uitpost Kephala bij, waarop ik, als ik in de geschikte stemming ben, nu en dan een gedicht plaats. Maar wat het schrijven van gedichten betreft, dat doe ik voortaan voornamelijk voor mezelf en dat bevalt eigenlijk prima. Niet zonder een niet onaangenaam gevoel voor dramatiek en met een flinke dosis ouderwetse poëtenpathetiek wentel ik mezelf in mijn solipsisme.
© 2013 Leo van der Sterren
Nog weer later, toen mijn debuut had plaatsgevonden en ik mij een echte dichter voelde met al de verhevenheid en grandeur die daar bij hoorde, werd ik bevangen door de publicatiekoorts. Dat – publiceren, niet alleen van gedichten maar gaandeweg ook van verhalen en opstellen – groeide uit tot de belangrijkste en meest dwingende aanleiding om mij tot schrijven te zetten. Met, nog steeds, uiteraard, de zucht naar beroemdheid, liefst wereldwijd, als uiteindelijke beweegreden.
Al die tijd beschouwde ik het als mijn plicht om te schrijven. Ik mocht geen tijd verdoen. De dichtkunst. De schrijverij. Mijn levensdoel. Nog steeds meende ik er eeuwige bekendheid en dus onsterfelijkheid voor mijn persoon mee te kunnen bewerkstelligen.
O toonbeeld van argeloosheid! Wat een naïeve veronderstelling! Wat een domme aanname! Sukkel!
Het besef dat de dichtkunst niet de bekendheid brengt die ik dacht dat zij zou verschaffen en die ik verlangde te verkrijgen, drong pas heel laat tot mij door. Het duurde erg lang voor ik mij niet meer aan diezelfde steen bleef stoten. Er moest een middelbare mensenleeftijd voor bereikt worden voordat mij duidelijk werd dat de poëzie geen flinter faam oplevert, dat in een taalgebied als het Nederlandse met honderdduizenden dichters en schrijvers het begrip bekendheid compleet in barre relativiteit verzinkt. Zoveel koppen die boven het maaiveld uitsteken. En hoeveel lezers? Twaalf, veertien? Maar lezen die ook allemaal? Of kijken ze slechts?
O ja, zeker, er bestaan dichters die bijna iedereen kent. In het buitenland vind je die: Hölderlin, Byron, Poe en Rimbaud, maar die danken hun vermaardheid veelal aan hun wilde of tragische levens en niet aan hun poëzie. De rest geniet slechts bekendheid in een klein wereldje van ingewijden. Een hele kleine kring. Een minuscuul diametertje. De omvang van enkele micronen slechts, niet anders meetbaar dan met een passameter.
Intussen heb ik mijn ambities bijgesteld. Wat betreft de aanspraak op faam, die heb ik buiten werking gesteld. En het heilige moeten om die faam te bereiken, het vuur van de dure wil, dat doofde vervolgens vanzelf uit. Dat soort van ijdelheden streef ik niet meer na. Soms, als ik er zin in heb of als zich een gelegenheid voordoet, zend ik nog wel eens iets in naar een literair tijdschrift of schrijfwedstrijd, een paar gedichten of een verhaal. En ik houd uiteraard ook met een zekere mate van getrouwheid deze weblog Uitpost Kephala bij, waarop ik, als ik in de geschikte stemming ben, nu en dan een gedicht plaats. Maar wat het schrijven van gedichten betreft, dat doe ik voortaan voornamelijk voor mezelf en dat bevalt eigenlijk prima. Niet zonder een niet onaangenaam gevoel voor dramatiek en met een flinke dosis ouderwetse poëtenpathetiek wentel ik mezelf in mijn solipsisme.
© 2013 Leo van der Sterren
zaterdag 20 juli 2013
Abonneren op:
Posts (Atom)