dinsdag 12 mei 2009

Hij die niet mocht winnen…

Eerst een dooddoener: over smaak valt niet te twisten. Die geruststellende gedachte kunnen de genomineerden voor de Libris Literatuurprijs 2009 die niet tot winnaar zijn geproclameerd, koesteren: het ligt niet aan mij – het ligt aan de jury wier smaak toevallig van de mijne verschilde. In dit geval verleende unanimiteit de voorkeur van de jury extra glans. Maar wat wil dat laatste nu eigenlijk zeggen? Niets toch? Behalve dat bepaalde juryleden meer vuur en rondspattend speeksel aan hun overredingskracht hebben toegevoegd dan andere juryleden.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik van de zes genomineerde boeken voor de Libris Literatuurprijs 2009 er maar één gelezen heb. Begin oktober 2008 kocht een Belgische collega van mijn echtgenote op mijn verzoek en kosten de Humo waar ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’ van Dimitri Verhulst bij was gevoegd. Driehonderdtwintigduizend Belgen konden het boek gratis en voor niets krijgen. Deze Nederlander kon dat dus ook. En er zullen ongetwijfeld meer Nederlandse lezers en boekenliefhebbers zijn geweest die zo aan het boek gekomen zijn. Hoe dan ook, achteraf is het maar goed dat ik mij de Euro 18,95 die de hardcover in Nederland kost, heb uitgespaard. Want ik vind ‘Godverdomse dagen…’ geen goede roman. Eigenlijk verdient het niet eens het predicaat ‘roman’. Ik vraag me serieus af of Godverdomse dagen…’ wel onder fictie te rangschikken valt. Is het niet eerder een essay of een pastiche van een essay? Een ironiserende, sarcastische variant op verhandelingen die de wederwaardigheden door de eeuwen heen van het fenomeen ‘mens’ als onderwerp voeren. ‘Godverdomse dagen…’ kwam op mij over als een weinig verrassend, eendimensionaal boek. Lineair van A naar B volgens de globale geschiedenis van de globe. Het taalgebruik onderscheidt zich niet wezenlijk van het taalgebruik in andere boeken, afgezien van het feit dat de auteur gemeen leuk of leuk gemeen heeft willen zijn. Dat gemene valt wel mee. Dat leuke ook, trouwens. ‘Godverdomse dagen…’ laat zich kenschetsen als een beetje flauw. Wel leuk, maar niks overtreffends of bijzonders. De inhoud past zich naadloos aan de vorm aan en geeft evenmin aanleiding tot exclamaties van verbijstering, laat staan tot ontgoochelende schokken of diepzinnige meditatie. Ook niks overtreffends of bijzonders. Leuk, bij vlagen nog wat leuker maar nooit voldoende leuk om mij in de lach te doen schieten, laat staan dat ik ook maar één moment in een deuk heb gelegen.

Toen mijn echtgenote en ik op 11 mei naar de uitzending van Nova keken waarin Ivo Opstelten de winnaar van de Libris Literatuurprijs 2009 bekend zou maken, vroeg mijn echtgenote welke schrijver naar mijn mening de prijs verdiende. Dat weet ik niet, antwoordde ik, want ik heb slechts één boek gelezen, namelijk ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’ en dat mag het in elk geval niet worden. En uitgerekend de schrijver van dat boek – een beminnelijk mens, daar niet van – ging met de eer strijken. Ik snap werkelijk niet wat de jury bezield heeft om dit boek te prefereren boven de andere. Maar op grond van de beslissing van die jury stel ik de lectuur van het eveneens genomineerde ‘Alleen maar nette mensen’ van Robert Vuisje, dat ik mij toevallig gisteren aangeschaft heb, momenteel uit. Want als een staalkaart van flauwe middelmatigheid een dergelijke wedstrijd weet te winnen, dan vrees ik voor het niveau van de boeken van de auteurs die verloren hebben. Maar misschien ben ik nu te somber. Het kan meevallen. Misschien ligt het inderdaad aan de wispelturigheid van dat irrationale wonder van inconsistentie en inconsequentie dat wij smaak noemen.

© 2009 Leo van der Sterren

donderdag 23 april 2009

Brulaap en branieschopper

Op de ochtend van de 22ste april 2009 bestelde ik via internet het boek ‘De kleine keizer’, geschreven door Martin Bril. Ik had de dag daarvoor op de radio gehoord dat Martin Bril met dit boek de VPRO Bob den Uyl prijs 2009 voor het beste reisboek had gewonnen. De schrijver had de prijs echter niet in ontvangst kunnen nemen vanwege zijn ziekte. Ik wist niet dat Martin Bril ziek was, aan welke ziekte hij leed en wat de ernst ervan was. ’s Avonds verkondigde Clairy Polak aan het einde van het actualiteitenprogramma ‘Nova’ plotseling dat Martin Bril overleden was. Bij ‘Pauw en Witteman’ werd er eveneens aandacht geschonken aan het verscheiden van de Amsterdamse schrijver. Hij zou om 18:00 uur gestorven zijn aan de gevolgen van slokdarmkanker, uitgerekend – navranter kon bijna niet – op de dag dat er op Nederland 1 een televisie-uitzending in het kader van het zestigjarige bestaan van het Koninklijk Wilhelmina Fonds Kankerbestrijding plaats zou vinden: ’60 jaar samen tegen kanker’. Ivo Niehe die dat programma presenteerde, kwam via een straalverbinding even in de uitzending van ‘Pauw en Witteman’ en toonde zich een moment lang zichtbaar aangeslagen.

Nogmaals, het feit dat ik geen benul van de ziekte van Martin Bril had, spreekt boekdelen: ik had niets met hem. Ik had nog nooit een letter van hem gelezen, geen enkel boek, geen enkele column in de Volkskrant. ‘De wereld draait door’ zie ik maar zelden en die keren dat het programma mij overkwam en dat Martin Bril erin optrad, vond ik hem maar een brulaap of een branieschopper. Een soort Jan Mulder, maar dan met een tikkeltje meer intellectuele bagage dan de vleesgeworden nepverontwaardiging. Ik had enkel en alleen op 22 april ’s morgens vroeg om 8:00 uur dat boek van hem besteld omdat ook ik altijd in Bonaparte geïnteresseerd ben geweest. Bovendien had hij met zijn boek een prijs gewonnen die ik hoog acht, al zal dat meer aan de naamgever van de prijs gelegen hebben dan aan de aard van de boeken.

Toen ik ’s avonds van de voor mij onverwachte dood van Martin Bril vernam, ontstelde dat nieuws me meer dan ik verondersteld zou hebben als ik er vooraf aan gedacht zou hebben. Ik was oprecht geschokt en moest een traan wegslikken. Waarom was ik zo ontdaan over het overlijden van iemand die ik weliswaar niet haatte of minachtte, maar die ik ook niet perse een warm hart toedroeg? Een brulaap, een branieschopper immers. Een soort Jan Mulder enzovoort. Ging het om plaatsvervangende rouw zoals de collectieve uitbarstingen van smart, bijvoorbeeld tijdens de uitvaarten van bepaalde Bekende Nederlanders, eigenlijk symptomatisch zijn voor de schrikwekkende droefheid waaraan mensen lijden? Een droefheid die teweeg wordt gebracht door de desillusie die het leven mensen voor de voeten kan gooien? Of reageer ik, zelf net vijftig geworden, emotioneler dan voorheen op de dood van een leeftijdsgenoot? Of is het toch een algemenere angst voor de dood? Ik weet het niet. Ik kan er geen vinger op leggen. Dat laatste nu bevalt mij in het geheel niet. Ik kan voor alle dingen altijd verklaringen aanvoeren die toereiken. Ik vind dat als een mens geen bevredigende verklaringen voor verschijnselen kan aandragen, hij te kort schiet, niet in het minst omdat zo iemand in de regel te lui is om echt na te denken. Wie zich aan reflectie en meditatie overgeeft, kan alle fenomenen interpreteren. Waarom lukt het mij dan niet om mijn eigen gevoel van rouw te expliciteren?

De dag na de dag van het overlijden van Martin Bril. Zojuist heb ik zijn boek over Napoleon Bonapart ontvangen. Voorin en achterin het boek staan kaarten van de twee meest befaamde veldslagen uit de militaire carrière van de grote keizer: Austerlitz en Waterloo. Die laatste locatie heb ik zelf in 1987 bezocht. Wie enigszins op de hoogte is van het verloop van de slag bij Waterloo, kan in zijn verbeelding het spektakel overdoen. Het landschap lijkt nauwelijks veranderd en bepaalde aspecten van het decor zijn nog goed herkenbaar: de twee heuvelkammen en het ondiepe dal daartussen, de boerenhoeven, bepaalde wegen. Het bezoek aan Waterloo heeft een diepe indruk op mij achtergelaten – maar alleen dankzij het feit dat ik er veel over gelezen had en mijzelf aldus in staat had gesteld om verschijnselen uit het verleden in mijn hoofd te reconstrueren. Zo kwam dat landschap weer even tot een leven dat geweest was. Kennelijk hadden Martin Bril en ik dus toch iets meer gemeen dan alleen oppervlakkige toevalligheden als leeftijd en schrijverschap.

© 2009 Leo van der Sterren.

zaterdag 11 april 2009

Daidallein #5


Het nieuwe nummer van ‘Daidallein, E-schrift voor neo-maniëristische literaire teksten’ is verschenen.

Daidallein #5 bevat bijdragen van Amarantha Groen, Deel de Jong, Gerard Scharn, Leo van der Sterren en Lembert Tigghelaar. Amarantha Groen publiceerde al in Krakatau en Meander en heeft voor Daidallein drie fraaie gedichten afgestaan. Gerard Scharn draagt met ‘mooie etcetera’ een provocerende enumeratie bij – maar wat is literatuur anders dan een opsomming van feiten en gebeurtenissen en de reflectie daarop? De inbreng van Leo van der Sterren bestaat uit een zestal gedichten en een kort verhaal. Lembert Tigghelaar is in paniek geraakt en zijn beeld van de toestand van de wereld vertoont apocalyptische trekken.

Afgezien daarvan staat Daidallein #5 in het teken van de kritiek. Allereerst zal kort worden ingegaan op de rol en status van de recensent van literatuur in dit, voor literaire critici blijkbaar kritische tijdsgewricht. Dan staat er een recensie van twee dichtbundels in Daidallein #5: ‘De toekomst van vroeger’ van Jaap Tempelman en ‘It was a boring conversation anyway’ van Jess de Gruyter. Ten slottte bevat het nummer een kritisch opstel over de exploratie van het verschijnsel poëzie door Joris Lenstra en de weerslag daarvan in een aantal essays die verschenen in Meander en blue turns grey.

http://www.daidallein.nl/

© 2009 Leo van der Sterren.

dinsdag 7 april 2009

Verboden toegang


De volken drommen wittig op het veld.
De wereld waast en siddert. Hoe lang
duurt het nog voor de tijd ooit telt?
Wanneer verkrijgt het einde toegang?

Geknikte kruin beknelt de boom.
De bloemen van het kwade tarten
de metastasen van de vrome droom.
Zo lang de deugd niet tegenspartelt!

Een slagboom sluit de heuvel onheus af.
De stilte speelt de kaders naar de keel.
Verkast kadaster, droevig grafwerk. Hoe lang
voordat het doel verjaart, als straf?
Wanneer, leedwezen, breekt het deel
van doem en krijgt genade toegang?

© 2009 Leo van der Sterren.

maandag 23 maart 2009

Wakker Nederland

Wakker Nederland vormt de zoveelste oprisping vanuit het samenraapsel sentimenten, waarvan een deel overigens het gevolg van inbeelding is, dat gevangen wordt onder de noemer waarden en normen van die grote groep Nederlanders zonder welke ons brave vaderland binnen de kortste keren naar de kloten zou gaan. Wakker Nederland vertegenwoordigt het equivalent in omroepland van wat de P.V.V. en T.O.N. in de politiek zijn. Net als de P.V.V. en T.O.N. zal Wakker Nederland de belangen van die groep behartigen die gesymboliseerd zou kunnen worden door het stereotype van de kankerende burger. De kankerende burger is de burger die klaagt dat hij te weinig blauw op straat ziet. En als het blauw dan eindelijk overheerst, dan klaagt hij dat hij veel te veel blauw op straat aantreft. Als de kankerende burger iets niet zal doen, dan is het ophouden met die activiteit. Zelfs als Wakker Nederland de enige omroep van Nederland zou zijn, dan zou de kankerende burger nog zeiken en zaniken, zoals hij dat ook zal blijven doen in het geval dat Geert Wilders of Rita Verdonk het tot minister-president zou hebben geschopt.

© 2009 Leo van der Sterren.

zaterdag 14 maart 2009

Op de houtweg

Zie ons: we lopen op de houtweg.
We treden op de weg van hout.
We doen de eeuwen koudweg.
Ons doen oogt altijd boud.

De weg, beladen met verhalen,
vertelt zichzelf. Hoor het gezucht
van hout om de annalen
en het gekraak onder gerucht.

Dit gaan is onomstreden
noch van gevaar ontbloot.
Maar een kolos maalt niet om vrede
noch schuwt een beetje held de dood.

De houtweg houtweg laten,
ooit sloten wij dat uit.
In weerwil van de gal en gaten,
wij lopen hier ons leven uit.

Zie ons: we lopen op de houtweg.
We treden op de weg van hout.
We doen de eeuwen stoutweg.
Het hout hier gloort als goud.

© 2009 Leo van der Sterren.

vrijdag 6 maart 2009

Ontregeling

Toen ik op 23 januari jongstleden in de late namiddag van mijn werk naar huis reed, hoorde ik op de radio van de afschuwelijke gebeurtenis die zich ’s ochtends in het Belgische St. Gillis had voltrokken. In het nieuwsbericht werd benadrukt dat de dader van de moordpartij in kinderdagverblijf Fabeltjesland geschminkt was: zijn gezicht zou wit geverfd zijn en zijn ogen zwart omrand. Mij schoot toen meteen het personage van The joker door het hoofd, antagonist in de laatste Batman-film The dark knight. Later die dag en ook de volgende dagen bleek dat ik niet de enige was geweest die een relatie had gelegd tussen het personage uit de film en de dader van de slachtpartij in het kinderdagverblijf. Nog weer later ontkrachtten getuigen het schminkverhaal: de dader zou helemaal geen wit geverfd gezicht hebben gehad. De vraag of dat werkelijk zo is in het midden latend, er bestaan wel degelijk parallellen tussen The joker en Kim de G.

De Australische acteur Heath Ledger vertolkte het personage van The joker in de film The dark knight op indrukwekkende wijze. De onverwachte dood van de jonge acteur wordt in verband gebracht met de bezetenheid waarmee hij zich op die rol had voorbereid. De Oscar die hem postuum is toegekend voor de uitbeelding van The joker, was dan ook volkomen terecht. Desondanks behoeft de zinsnede ‘op indrukwekkende wijze’ een nuancering. Hoe imposant het resultaat van Ledgers interpretatie van Batmans antagonist ook oogde, eigenlijk vertoonde diens vertolking van het type weinig verrassende elementen. Personages als The joker zijn intussen tot stereotypen genivelleerd. Het gaat om personen die in eerste instantie normaal of aardig of grappig overkomen, maar vervolgens een gedrag aan de dag leggen dat in schril contrast staan met die eerste indrukken. The joker stelt een grimmige versie van dit stereotype van de gespleten persoonlijkheid met tot in het extreme wisselende stemmingen voor. Dit soort karakters is amoreel, cynisch, onvoorspelbaar en wreed. Decadent gewelddadig. Himmelhoch jauchzend wordt geflankeerd door bis zum Tode betrübt, en dat alle denkbare mentale kanten op. The joker in de allereerste Batman-film uit 1989, toen vertolkt door Jack Nicholson. Kurtz in Apocalypse now. Alex in A clockwork orange. Dr. Hannibal Lecter in The silence of the lambs. Caligula in de gelijknamige film. En in dit laatste voorbeeld stromen werkelijkheid en fictie samen in een decadente orgie van seks en geweld.
Want uiteraard bestaan er ook in de werkelijkheid types als The joker: Zoals zoveel tirannen passen Stalin en Hitler in het patroon, hoewel zij denkelijk nooit iemand met hun eigen handen hebben gedood. In het groot gaat de willekeur van de decadent gewelddadige vaak gepaard met ongekende megalomanie. En dat leidt weer tot de onvoorstelbare aantallen slachtoffers. Meer in het klein, maar daarom niet minder erg, zijn er de Kim de G.’s van deze wereld, al die plegers van wat tegenwoordig als ‘zinloos geweld’ wordt aangeduid (over de zinloosheid van het begrip ‘zinloos geweld’ later meer), omdat er niet direct een verband gedetecteerd kan worden tussen de daad en het waarom van de daad. En als wij mensen ergens geestelijk allergisch op reageren, dan is het wel op het ontbreken van causaliteit.

Welke schijn van redenloosheid, van oorzaakloosheid, van grondloosheid er ook over het geweld van The joker moge liggen, er zit wel degelijk een filosofie achter zijn gedrag, in die zin dat hij over de oorsprong van zijn daden heeft gereflecteerd. Dat blijkt uit de woorden die hij uitspreekt. ‘Do I really look like a guy with a plan?’ sneert The joker op een gegeven moment. ‘You know what I am? I'm a dog chasing cars. I wouldn't know what to do with one if I caught it. You know, I just... do things. The mob has plans, the cops have plans, Gordon's got plans. You know, they're schemers. Schemers trying to control their little worlds. I'm not a schemer. I try to show the schemers how pathetic their attempts to control things really are.’
Behalve bezeten te zijn van de noodzaak om voor de dingen die zich voordoen een oorzaak aan te voeren, is de mens geobsedeerd door de urgentie om alles te willen controleren. Als het even kan, regelen we onze levens van geboorte tot dood. We moeten de regie over ons bestaan hebben en houden. De angst voor onvoorziene gebeurtenissen maakt dat we alert zijn, op dezelfde manier als dieren op hun hoede voor roofdieren zijn. We proberen risico’s, dreigingen en gevaren uit te sluiten.
Toch zijn die inspanningen tevergeefs want we kunnen de krachten van toeval en waanzin nooit voorzien of vooraf incalculeren. De enige werkelijk rotsvaste zekerheid die we hebben, is de onvermijdelijkheid van onze dood. De enige plannen die we ontvouwen en die nimmer verstoord zullen worden, zijn de plannen die met het einde van het leven te maken hebben. De machteloosheid van de mens ten opzichte van de dood en de krachten van toeval en waanzin drukt op diens schouders als iets onverdraaglijks. Desondanks moet men er mee leren leven. En in de meeste gevallen lukt dat. Mede omdat het merendeel van de mensheid zich houdt aan de afspraken die mensen onderling gemaakt hebben, afspraken die gedurende de eeuwen een bepaalde vorm en mate van beschaving hebben opgeleverd, kabbelt het gros van de mensenlevens rustig en onbedreigd voort. De meeste mensenlevens voltrekken zich zelfs op een zodanige wijze dat zij wel voorbestemd lijken te zijn. Deze en gene kunnen zichzelf dan wijsmaken dat ze inderdaad volledig vat op hun leven hebben. De codes spelen een belangrijke rol in die beheersing en die orde, of het nu om op religie gebaseerd regels, om juridische wetten, om de categorische imperatief of om ongeschreven voorschriften gaat. The joker vertegenwoordigt een type dat zich niet aan die normen houdt, juist vanwege het feit dat die normen bestaan – net zoals Kim de G. tot de zeldzame eenlingen behoort die tot in het extreme ontregelen omwille van het ontregelen.

© 2009 Leo van der Sterren.