woensdag 28 mei 2014

Came back haunted



We reden door de regen naar Amsterdam. Het had de hele dag al geregend. Gestaag. Gestaag zeeg de regen neer toen we naar Amsterdam reden.

Heineken Music Hall. Nine Inch Nails. Trent Reznor. Cleveland, Ohio. Pere Ubu. ‘The Modern Dance’. Reznor danst anders. Als loper neemt hij een andere weg. Logisch: hij is een ander mens of…’Me, I’m not’.

‘Sanctified’ zorgde voor kippenvel. Die twee gitaren op het einde. ‘Burn’, eveneens obsessief eindigend. ‘The day the world went away’ – opnieuw kippenvel. Emotioneel geraakt.

Minder agressie dan acht jaren geleden op Rock Werchter. Maar wel een geoliede machine. Platgewalst. Toevallen veroorzakend. Door geluid en licht de hersens schoon geregend.

© 2014 Leo van der Sterren

zaterdag 24 mei 2014

Polychroom 3



© 2014 Leo van der Sterren

Ludwig Hohl, ‘Die Notizen oder Von der unvoreiligen Versöhnung’ 2

Falsche Emanzipation

‘Warum sind in Holland (mehr als irgend anderswo) die jungen Mädchen so unanständig, rabiatstarr, von unglaublicher Rücksichtslosigkeit, auf Launen ruhender Ausschließlichkeit in den Reaktionen, – als ob ihnen nicht nur jeder Takt, sondern auch die tiefere Empfindung vollständig fehlte? Wegen der Starrheit der Erziehung, der exklusiven Natur ihres von ganz veralteten Einstellungen imprägnierte Milieus, in dessen Sinne sie – soweit sie nicht eines verlogenen Daseins fähig waren – nicht meher leben konnten, von dem sie aber, schwache Einzelne, nicht richtig sich zu emanzipieren die Kraft hatten. Hätten Milieu und Erziehung ihnen einigermaßen ihren Lebensraum zugestanden und sie begleitet, wären sie vor diesen häßlichen Übertreibungen bewahrt geblieben; nun wiesen dieses Milieu und diese Erziehung den Weg des Erstickens und daher mußten sie opponieren: und dabei verbrannten sie alles, auch das Gute, das, was nicht oder noch nicht zu ändern war und was sie durchaus nötig gehabt hätten zu einem guten Leben (wie das Volk tun würde, wenn es, allein, die Revolution machte); denn sie hatten keinen Führer und zur richtigen Emanzipation haben nur Seltene, Große eigene Kraft genug.
– A wollte B ins Kloster nötigen und hat sie dadurch ins Hurentum getrieben.’

Ludwig Hohl, ‘Die Notizen oder Von der unvoreiligen Versöhnung’. Frankfurt am Main, 2014 [1944, 1954], p. 62.

© 2014 Leo van der Sterren

woensdag 21 mei 2014

Een avondje televisie

Gisteravond heb ik me eens lekker onderuit laten zakken voor een heerlijk avondje op christelijke leest geschoeide treurbuis.

De actualiteitenrubriek van de NCRV,‘Altijd wat’, bracht het interview dat Wilfred Scholten met Pim Fortuyn had, vier dagen voor diens dood in 2002 (Fortuyns moordenaar is en blijft veruit de grootste idioot die ooit op Nederlandse bodem heeft rondgelopen). In plaats van eerst de hele reportage uit 2002 te tonen en daarna allerlei lieden – Hans Wiegel en Math Herben en nog een paar gladjanussen – commentaar te laten leveren, werd het interview (dat trouwens een interviewtje bleek te zijn) verknipt en werden de reacties er tussenin gelast. Nieuwsuur heeft er de laatste tijd ook een handje van om vraaggesprekken te verknippen: men nodigt een spreker in de studio uit en men lardeert het interview met hem vervolgens met gefilmde fragmenten, in plaats van een integraal gesprek te doen, dus zonder onderbrekingen. Begin van het einde van de talking heads? Nieuwe ontwikkeling in het proces van deconstructie van de geconcentreerdheid?

De ‘Pim-tapes’ waren vooraf met de nodige poeha aangekondigd door de NCRV. Forttuyn is na zijn dood uitgegroeid tot een autoriteit die, omdat hij niet meer tegen wordt gesproken, gaandeweg steeds meer gezag gekregen heeft en krijgt (zie hier één van de redenen waarom zijn moordenaar een suffe zak is). Het onderwerp stelde echter danig teleur. Het orakel van Rotterdam had niet zoveel bijzonders of schokkends te melden over Europa. Zijn idee om een referendum te houden over het plan tot uitbreiding van Europa naar het oosten sloeg nergens op omdat Fortuyn pretendeerde in de stelling van dat referendum de bevolking inzicht te kunnen geven in de eventuele baten of kosten van die uitbreiding – dat had natuurlijk nooit gekund en daardoor zou het referendum op losse schroeven hebben gestaan – nog afgezien van het feit dat de uitkomst bij voorbaat vaststond. Dat die gebiedsuitbreiding vervolgens toch tot stand kwam, lijkt Fortuyn postuum gelijk te geven. Gelijk had hij zeker daar waar het de kwestie van draagvlak bij de bevolking aanging, maar het schandalig ondemocratische gehalte van het proces dat de gebiedsuitbreiding uiteindelijk mogelijk maakte, had zelfs Fortuyn niet kunnen voorzien, net als de snelheid – Blitzkrieg-achtig – van de expansie.

Het enige opmerkelijke in de reportage van ‘Altijd wat’ over Fortuyn was dat één van de twee grotere partijen in Nederland die een anti-Europees geluid laten horen, namelijk de PVV, zich voor haar anti-Europese agenda ten onrechte beroept op (de erfenis van) Pim Fortuyn, terwijl die laatste zich in principe juist positief, zij het ook kritisch, ten opzichte van de eenwording van Europa opstelde. Het was goed dat deze verdraaiing van de feiten klip en klaar voor het voetlicht werd gebracht.

Dan was er het EO-programma ‘Dit is de dag’. Daarin werd aandacht besteed aan de policita-met-Europese-ambities, Annie Schreijer-Pierik uit Hengevelde. Mevrouw Schreijer-Pierik is lid van het CDA en heeft voor die partij in de Tweede Kamer gezeten, maar ik betwijfel of het CDA nog blij met haar is. Volgens mij is het vanuit het oogpunt van de partij meer een kwestie van met haar opgescheept zitten. Mevrouw Schreijer-Pierik heeft slechts één doel voor ogen en dat is het herstel van heil en harmonie aan de keukentafels van de middelgrote en kleine boeren in Nederland. Voor dat doel heeft ze zelfs steenkolen-Duits over. Saillant detail: de Evangelische Omroep toont een stukje onvervalste Maria-devotie. Goed voor de oecumene, maar verhelderend ook voor de mate waarin de Evangelische Omroep in de loop der jaren getransformeerd is tot een wolf in schaapskleren.

Eerder op de avond had Eva Jinek de Mexicaans-Amerikaanse hondenbezweerder en televisiepersoonlijkheid Cesar Millan te gast in het KRO- programma ‘Eén op één’. Die meneer, die ik op Nationale Geographic wel eens honden heb zien heropvoeden, viel mij erg mee. Hij vertelde over de armoedige omstandigheden wat het materiële aangaat waaronder hij opgroeide, overigens zonder zich als kind bewust te zijn van die armoede – hij was immers niet anders gewend. Zonder één woord Engels te kennen, waagde hij op een gegeven moment de riskante oversteek naar de Verenigde Staten. Daar begon zijn succesverhaal als hondenfluisteraar, dat overigens werd doorbroken door een persoonlijke crisis na de scheiding van zijn vrouw in 2010 waarover hij openlijk vertelde. Millan kwam aardig en charismatisch over. Eva Jinek was zichtbaar onder de indruk. Het klikte wel tussen die twee. Wie weet…

De voornaamste reden dat ik Volkert van der Graaf als een achterlijk rund bestempel, is gelegen in het feit dat hij met zijn laaghartige daad die een moord nu eenmaal altijd is, verhinderd heeft dat Pim Fortuyn zich tot de premier van Nederland kon laten uitroepen. Dat experiment had ik, in dit land van langzaam door de drassige polder aanmodderen, graag democratisch zien mislukken.

© 2014 Leo van der Sterren






zondag 18 mei 2014

zaterdag 17 mei 2014

Coleridge revisited

Van het beeld dat in biografieën en levensbeschrijvingen van de Engelse dichter en denker Samuel Taylor Coleridge (1772 – 1834) geschetst wordt, beklijven de negatieve aspecten vaak meer dan de gunstige (de affectieve portretten van mevrouw Coburn vormen een uitzondering op die regel). De meerderheid van wie iets te melden heeft over Coleridge volgt het ‘framework provided by the biographical pattern of early brilliance followed by long decline’ (J.C.C. Mays, ‘Coleridge’s experimental poetics’, Basingstoke, 2013, p. 4). Menige biograaf heeft Coleridge afgeschilderd als een genie, maar dan wel een genie dat niet deugde – zoals genieën zo vaak niet deugen. Zijn brille en eruditie staan in schril contrast met zijn neiging tot (uiterlijk) nietsdoen en zijn slechte gewoonte om dingen uit te stellen. In het bijzonder waar het de afhandeling van praktische zaken betrof, verzaakte Coleridge menigmaal zijn plichten, zoals onder andere, maar niet in de laatste plaats en zeker het hevigst mevrouw Coleridge zou ondervinden – te vaak stond die laatste er alleen voor, een compleet gezin bestierend. Sommige biografen vergoelijken deze houding: alles mag of moet wijken voor de kunst. Anderen, E.K. Chambers voorop, voeren aan dat die kunst maar van korte duur was en bestraffen hun protagonist met terugwerkende kracht en postuum door zijn negatieve gedragingen te benadrukken. Om het beeld van het voorwerp van hun aandacht te completeren of een bepaalde richting in te duwen, schromen zij niet om de waarheid geweld aan te doen.

Zo geeft Tom Mayberry, een biograaf die niet eens zo onwelwillend jegens de protagonist van zijn studie stond, in ‘Coleridge and Wordsworth/ The crucible of friendship’, wanneer hij van Coleridges getalm en uitstel rept, een citaat uit een brief van Coleridge aan Southey, een brief geschreven op een tijdstip dat beide mannen – schoonbroers nota bene – juist van elkaar vervreemd en gebrouilleerd waren geraakt. ‘You sate down and wrote [schrijft Coleridge aan Southey over Southey] – I used to saunter about and think what I should write.’ (Tom Mayberry, ’Coleridge and Wordsworth/ The crucible of friendship’, Stroud, 2000 [1992], p. 43 – een echo van deze volzin klink door in Coleridges late gedicht ‘Work without hope’). Mayberry wil met dit citaat aantonen dat Coleridge zich pijnlijk bewust was van zijn eigen tekortkoming. Hoewel verre van de indruk achterlatend zich als een macho te gedragen, zou Coleridge op een dergelijk moment van waterscheiding nooit de hand zo diep in eigen boezem gestoken hebben. Ook hij had zijn trots. En dat doet hij uiteindelijk ook niet, blijkt uit het vervolg van de passage uit de brief. ‘And we ought to appreciate our comparative Industry by the quantum of mental exertion, not the particular mode of it. By the number of Thoughts collected, not by the number of Lines, thro’ which these Thoughts are diffused.’ (‘Collected Letters of Samuel Taylor Coleridge. Edited by Earl Leslie Griggs. Volume I 1785-1800.’ Oxford, 1956, p. 172). Coleridge construeert hier een beeld van Southey’s methode van schrijven als zijnde wijdlopig, onnadenkend en radicaal anders dan en daarmee inferieur aan zijn eigen letterkundige capaciteiten.

En toch wijst Coleridges vroege zelfbeeld van iemand die niet meer doet dan een beetje ronddrentelen en nadenken, terwijl de hele wereld rondom hem druk bezig is om zinvolle dingen te doen, vooruit naar diens toekomst. Afgezien van het feit dat het enthousiasme waarmee hij zich in ondernemingen stortte te vaak was weggeëbd voordat die projecten tot een goed einde waren gebracht waardoor een te groot deel van wat hij deed of schreef onaf en fragmentarisch van aard bleef (twee van zijn beroemdste gedichten ‘Kubla Khan’ en ‘Christabel’ hebben ‘fragment’ op het etiket staan), groeide vanaf ongeveer 1800 bij Coleridge het besef dat hij zich bezondigde aan een eigenlijk niet te tolereren lediggang, des te meer ontoelaatbaar omdat hij zich realiseerde dat hij over buitengewone geestelijke vermogens beschikte. Deze vaststelling coïncideerde met het vermoeden dat, zoals hij het noemde, zijn dichterlijke vermogen tanende was, een idee waaraan hij overigens vaak in de meest poëtische bewoordingen uitdrukking gaf. Onder dit hele complex van zelfbeoordeling (en vaak zelfveroordeling) deden ziekte, depressie en toenemende opiumverslaving bovendien hun minerende werk, leidend tot een vicieuze spiraal neerwaarts waarin de diverse oorzaken en gevolgen voortdurend van stuivertje wisselden. Wanneer er door dit mengsel vervolgens de nodige sociabiliteit, charme, humor en intellectuele ambitie geroerd worden, is het plaatje compleet.

In elk geval duiken er in Coleridges brieven en notebooks allerlei mismoedige opmerkingen op die erop wijzen dat Coleridge leed aan een soort van writer’s block. Hij verklaarde de dichter in zichzelf dood. Zijn arme Muze was weg. Waarom was hij niet een gewone leerlooier geworden zoals zijn goede vriend Thomas Poole dat was? ‘I abandon Poetry altogether,’ schrijft hij in een brief aan James Webb Tobin, ‘I leave the higher & deeper Kinds to Wordsworth, the delightful, popular & simply dignified to Southey; & reserve for myself the honorable attempt to make others feel and understand their writings, as they deserve to be felt & understood.’ (‘Collected Letters of Samuel Taylor Coleridge. Edited by Earl Leslie Griggs. Volume I 1785-1800.’ Oxford, 1956, p. 623.) Of in brieven aan John Thelwall en Francis Wrangham: ‘I never had the essentials of Poetic Genius, & […] I mistook a strong desire for original power.’ Wordsworth, die behoorde tot de categorie der genieën, die mocht zich ‘a true Poet’ noemen, maar hij, Coleridge, was slechts ‘a kind of a Metaphysician’. (Collected Letters of Samuel Taylor Coleridge. Edited by Earl Leslie Griggs. Volume I 1785-1800.’ Oxford, 1956., pp. 656 en 658).

‘My genial spirits fail,’schrijft hij in 1802 in zijn beroemde ‘Dejection: An ode’, doelend op het verlies van het vermogen om gedichten te schrijven. Maar als geen ander materialiseert dit gedicht Coleridges ambiguïteit in die periode: hij creëert prachtige poëzie over het onvermogen om poëzie te creëren, en spijts zijn ultrahoge zelfbewustzijn realiseert hij zich niet hoe paradoxaal zijn eigen situatie op het moment van schrijven is.

In oktober 1803 tekent hij een wanhoopsuitbarsting op zoals die her en der in zijn notebooks voorkomen. Niet alleen ontbeert het hem aan inspiratie om gedichten te schrijven, ten prooi gevallen aan ziekte en verslaving, heeft hij een heel jaar lang eigenlijk niets gedaan. ‘This is Oct[ober] 19. 1803. Wed[nesday] Morn[ing] tomorrow my Birth Day, 31 years of age! – O me! my very heart dies! – This year has been one painful Dream/ I have done nothing! – O for God's sake, let me whip and spur, so that Christmas may not pass without something having been done.’ (‘The Notebooks of Samuel Taylor Coleridge. Edited by Kathleen Coburn. Volume 1, 1794 – 1804. Text.’ London, 1957. Lemma 1577.) Het moge duidelijk zijn: bij Coleridge begint officieel het mislukken in de moderne literatuur, niet alleen gematerialiseerd in wat hij schrijft maar ook hoe hij schrijft.

Zoals zijn vriend William Wordsworth tot aan zijn dood in 1850 aan zijn gedicht ‘The prelude’ zal blijven werken, een gedicht waaraan hij al in 1799 een aanvang heeft gemaakt, blijft Coleridge tot in zijn laatste levensjaar aan gedichten werken die hij al meerdere malen tot ‘gereed product’ bestempeld heeft. Het meest in het oog springende voorbeeld is zijn beroemdste gedicht ‘The ancient mariner’ dat, voor de eerste keer gepubliceerd in 1798, in ‘Lyrical ballads’ (‘in mock-medieval English’) als ‘The rime of the ancyent marinere’, tot 1834 voortdurend het onderwerp van revisie vormt. Zo beschouwd geldt zijn meest succesvolle en bekende gedicht als een mislukking en dat gaat eigenlijk voor alle gedichten op. ‘Kubla Khan’ vormt een uitzondering op die regel: dit gedicht heeft hij op zijn minst één keer overgeschreven (het Crewe-manuscript) en daarna, in 1816, persklaar gemaakt waarbij hij enkele relatief kleine wijzigingen doorvoerde (en het voorwoord toevoegde – dat dan weer wel). In het licht van de voortdurende herziening die zijn overige gedichten ten deel viel, vertegenwoordigt dit fragment ‘Kubla Khan’ een toonbeeld van revisionaire rust, en dus, zo mag de slotsom luiden, van relatieve volmaaktheid.

Ofschoon Coleridge zelf op bepaalde ogenblikken het idee zal hebben gehad niets van zijn leven terecht te hebben gebracht, leert de enormiteit van zijn nalatenschap wel anders. In de tweede helft van zijn leven ontstaat er, naast de incidentele gedichten die blijven opborrelen uit de verdoemde bron en waarin hij meer energie steekt dan het volume en zijn eigen waardering ervan doen vermoeden, een reusachtige hoeveelheid proza die hem, die zogenaamd dus niets deed, in de decennia vlak na zijn dood een grote reputatie als denker en theoloog bezorgt. Aan het einde van de negentiende eeuw verandert zijn faam en krijgt hij warempel de statuur van poète maudit. Nog later, in de twintigste eeuw, volgen de uitgaven van zijn brieven, notebooks en de ‘Collected works’, tot nieuwe inzichten en nieuwe waardering leidend, ook voor zijn werkkracht, waar hij zelf het schrijven van brieven of van notities in schriften niet als werk zal hebben beschouwd. Maar Coleridges brieven, marginalia en notebooks vormen naast de ‘officiële’ publicaties een enorm corpus dat hem opnieuw en blijvend interessant maakt. De door de Princeton University en Bollingen uitgegeven ‘Collected works’ beslaan vijftig kloeke boeken. Als je van een gemiddelde van vierhonderd bladzijdes uitgaat, kom je dus op twintigduizend bladzijdes. Niet gering voor iemand die zelf vond dat het allemaal niet zo veel voorstelde.

© 2014 Leo van der Sterren

zaterdag 10 mei 2014

Droedel 41



© 2014 Leo van der Sterren

Amphorismen 5


Mijn droge dromen.

Het paradoxale van de moraal: in de discussies in Nederland over vrijheid van meningsuiting wordt er altijd met twee maten gemeten, waarbij de Joodse maat een soort status van absoluutheid claimt die vergelijkbaar is met de meter zoals die in Sèvres bewaard wordt.

Of het nu economisch goed of slecht gaat, een regering kan niet meer doen dan wat rommelen in de marge. Dat doen de regeringen dan ook, daarbij een hoop gedoe opwaaiend.

Met de fijnschrijver is het fijn schrijven.

Ik had toch gezegd dat ik dat niet gezegd had.

Als een ander meedoet, durf je meer.

Nee, daar heb je wat aan in Nepal aan de azuurgrijze Zambesi-rivier als je te midden van de mooie Maya’s en Azijn-Azteken hamburgers uit Odessa zit te eten met vlees van runderen die van gemengd Zweeds-Argentijnse herkomst zijn dat is ingebed in brood uit de rooms-katholieke tabernakels te Palermo en ook met schijfjes augurk erop, maar zonder oregano.

Alles went en wordt gewoon.

Kapitalisme zonder kuiperij is als godsdienst zonder glijgelei.

Wat het hoofd vergeet, moeten de benen ontgelden.

Alles gaat vooruit, dus ook de kunst. Stilstand is sterven.

Mijn verdorde dromen.

© 2014 Leo van der Sterren