zaterdag 27 oktober 2012

Tarantisme























© 2012 Leo van der Sterren

zondag 21 oktober 2012

Boeken 1























© 2012 Leo van der Sterren

Maldoror en de pontifex maximus

‘Mooi als de intrekbaarheid van de klauwen van roofvogels of ook, als de onzekerheid van de spierbewegingen bij wonden in de weke delen van de achterste halsstreek of liever, als zo’n altijdwerkende ratteval, die steeds opnieuw door het gevangen dier wordt opgezet, die uit zichzelf een onbepaald aantal knagers kan vangen en zelfs werkt als hij onder stro verstopt is; en vooral, als de toevallige ontmoeting van een naaimachine en een paraplu op een ontleedtafel!’ (Comte de Lautréamont, ‘De zangen van Maldoror’. Amsterdam, 1970, pp. 195 – 196, vertaling uit het Frans door C. N. Lijsen).

André Breton, de latere pontifex maximus van het surrealisme, las de ‘Chants de Maldoror’ van Comte de Lautréamont (pseudoniem voor de in Montevideo, Uruguay, geboren, maar Franstalige Isidore Ducasse) in 1917 op aanraden van zijn collega-verpleger en vriend Phillippe Soupault, die het boek bij toeval had ontdekt. Hij vond het namelijk tussen allerlei boeken over mathematiek in een boekhandel aan de Boulevard Raspail vlakbij het militaire hospitaal waar hij als verpleger werkzaam was. Soupault werd meteen gegrepen door het boek en liet het de volgende dag aan zijn vriend André Breton zien die op zijn beurt ook diep onder de indruk van het werk raakte. Toen Breton bij de ‘mooi als’-passage was aanbeland, moet hij zich als door een bliksemstraal getroffen hebben gevoeld. ‘Les plus hauts exemples que je m’en donne tiennent chez Lautréamont dans l’exuberance des “beau comme”,’ zegt Breton in de interviews die later in ‘Entretiens’ gebundeld zouden worden (‘De beste voorbeelden die ik er vond, zaten bij Lautréamont in de geestdrift van die “mooi-als”-reeks’, André Breton, ‘Œuvres complètes’. Paris, 1999 , band 2, p. 452).

Dit stukje tekst, in het bijzonder de laatste metafoor die door hem beroemd gemaakt zou worden, stemde volledig overeen met Bretons eigen, radicale opvattingen over kunst. De onthutstende analogie vervulde Breton met naijver want op deze manier had hij het zelf willen uitdrukken. Maar er was meer. Hier werd het concept dat Breton in zijn hoofd had, daadwerkelijk en één op één getransformeerd in concrete kunst. Wat Lautréamont hier geschreven had, was woordkunst, maar behelsde tegelijkertijd het manifest achter die woordkunst. Poëzie en de theorie die de poëzie schraagde, fuseerden hier tot één geheel. Net als Soupault verklaarde Breton zijn nieuwe idool Lautréamont zonder al te veel omwegen heilig. Hij bleef geobsedeerd door zijn illustere, controversiële en jong gestorven (Ducasse stierf in 1870 tijdens de belegering van Parijs door de Duitsers op 24-jarige leeftijd) voorganger in de letteren die aan de wieg stond van het surrealisme. Maar wat als Soupault die ‘Chants’ niet had gevonden, daar waar het boek niet hoorde te staan? Over contingentie gesproken!

Met zijn metafoor van de ‘toevallige ontmoeting’ verwoordde Lautréamont wat schoonheid mede voor hem inhield en die omschrijving voedde Bretons dialectische notie van esthetiek, of beantwoordde er aan. Een van de procedés die Breton in zijn kunst toepaste bestond eruit om twee totaal verschillende werkelijkheden met elkaar te verbinden zodat er een nieuwe werkelijkheid ontstond. Maar misschien hebben de drie eerste metaforen uit het citaat uit de zesde zang van de ‘Chants de Maldoror’ in zijn onderbewuste sporen achtergelaten die later tot uitdrukking zouden komen in de notie dat schoonheid convulsief zou dienen te zijn. Intrekbaarheid van klauwen, onzekerheid van spierbewegingen en de immer werkende rattenval. In alle drie de vergelijkingen zit een element van krampachtigheid.

Het werk van Lautréamont zal Breton niet meer loslaten. Hij neemt het beroemde citaat uit de zesde zang van ‘Les chants de Maldoror’ op in ‘Caractères de l’évolution moderne’ uit ‘Les pas perdus’ (Œuvres complètes’. Band 1. Parijs, 2008 [1988], p. 301). In 1932 wijdt hij het gedicht ‘Le grand secours meurtrier’ (‘Moorddadige verlossing’), dat hij later in ‘Le revolver à cheveux blancs’ zal bundelen, aan zijn idool waarin hij schrijft: ‘J’ai accès près de lui en qualité de convulsionnaire’ (‘Als een convulsieve heb ik toegang tot vlak bij hem’). Het gedicht refereert aan een vroeg achttiende eeuwse Franse sekte, de ‘Convulsionnaires de Saint Médard’. Deze ‘convulsieven’ wekten krampen en stuiptrekkingen op in de waan dat daar een helende werking van zou uitgaan. Hun bijeenkomsten vonden plaats bij de tombe van een Jansenistische deken François de Pâris op het kerkhof van de parochie van Saint-Médard in Paris. Om ‘convulsieven’ uit hun staat van verkramptheid te verlossen (‘le grand secours’), werd er soms lichamelijk geweld aangewend hetgeen wel eens verkeerd uitpakte. Vandaar ‘meurtrier’, dodelijk.



















© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 20 oktober 2012

Doe maar Doe Maar

Gisteren waren we aanwezig bij het derde concert van de Symphonica in Rosso-reeks dat Doe Maar in het Gelredome in Arnhem gaf. Wij beschouwden dit optreden als een tussendoortje – dat wil zeggen tussen John Fogerty en Rufus Wainwright in – want wij hebben nooit zoveel met Doe Maar gehad. Maar het groeide uit tot iets veel groters dan een vluggertje of niemendalletje. De avond begon met een...hoe moet je het noemen...videopresentatie met de foto’s van de Doe Maars als jongelieden, begeleid door de muziek die ze geïnspireerd heeft: Nederlandstalige liedjes uit de jaren zestig, maar bovenal natuurlijk reggae, met de nadruk op Toots and the Maytals (‘Monkey man’, ‘Pressure drop’, enzovoort) – en dus geen Culture of The Congos of, vooruit dan maar, Bob Marley.

En na dat intro zette Guido’s Orchestra in, waarna de mannen van Doe Maar het podium betraden. Vanaf het eerste nummer (dat wij niet kenden, maar wel erg mooi vonden) was het eigenlijk meteen raak. De combinatie van groep en orkest werkte fenomenaal: het was strak en volunineus en loom zoals reggae loom moet zijn, maar ook zonder poespas. En zo werkten Doe Maar en Guido's Orchestra zich door een setlist van bijna drie uur in die uitverkochte, roodgekleurde en snikhete Gelredome met halverwege een kort mobiel halfrondje Nederpop uit de jaren tachtig: de twee Henken van Het Goede Doel, Erik Mesie, Frank Boeijen en Nol ‘Suzanne’Havens. Uiteraard vertolkte Doe Maar de hits die de groep beroemd hebben gemaakt (en ook een aantal minder bekende nummers – maar daarom niet minder mooi): ‘Nederwiet’ (met Belinfante, die ook tromboonde), ‘Is dit alles’, ‘Belle Hélène’, ‘Sinds een dag of 2’, enzovoort, je kent het wel, dat Doe Maar-oeuvre. En het blijft toch altijd verbazen als je bedenkt hoeveel het er zijn, die klassiekers.

Doe Maar leverde leverde op 19 oktober in Arnhem een adembenemend optreden af met een geluid dat klonk als een klok. Het moet tot ver in het Gelderlandse gedaverd hebben. Het publiek werd tot grote hoogten van enthousiasme opgestuwd – een lekkage op het veld deed daar geen afbreuk aan. Toen het ‘geplande deel’ van het optreden was afgelopen, begon het publiek zo massaal en hard te schreeuwen en te fluiten dat het pijn deed aan de oren, iets wat wij nog nooit hebben meegemaakt: het publiek dat meer herrie maakt dan de gesanctioneerde decibel-producenten. Maar mensen moesten gewoon hun oren afschermen, zo ging de menigte te keer. En Doe Maar moest terugkomen – zoveel lawaai viel niet te negeren. En daarna moesten ze nog een keer op. Die tweede en laatste toegift bestond, vanzelfsprekend, uit ‘De laatste X’, het mooiste Doe Maar-nummer dat wij kennen, met die vleug van door het hart snijdende melancholie. Daarmee eindigde een avond die bij ons als gedenkwaardig in het geheugen gegrift staat en die ervoor gezorgd heeft dat wij nu heel veel meer met Doe Maar hebben dan we ooit gehad hebben.

© 2012 Leo van der Sterren

vrijdag 19 oktober 2012

Geldzaken

Per 31 december van dit jaar staakt de Rabobank de sponsoring van de wielerploeg. Het rapport van de Usada, de Amerikaanse dopingautoriteit, over het gebruik van verboden prestatieverhogende middelen in de ploeg van Lance Armstrong vormt voor de Rabobank de aanleiding om geen geld meer in de professionele wielersport te blijven steken. Dat geldt voor zowel de mannenploeg als voor de vrouwenploeg. Wel blijft de bank de amateurwielersport financieel ondersteunen.

Lid van de raad van bestuur en financieel directeur Bert Bruggink stelt dat de Rabobank al langer in zijn maag zat met het dopingprobleem in het wielrennen. Door het Usada-rapport is de kwestie in een stroomversnelling gekomen. Bruggink velt een hard oordeel over de wielersport. Hij stelt dat deze tak van sport behoorlijk verziekt is, en dat op elk niveau.

Wie niet horen wil, die moet dus maar voelen, daar komt het op neer. De wielerwereld staat al jaren onder druk om schoon schip te maken maar slaagde daar de afgelopen jaren niet in. Intussen heerst de schijnheiligheid. Men zegt het ene – en dat met de meest uitgestreken gezichten waarin onschuld uitstralende blauwe hondenogen de garantie moeten bieden dat de eerlijkheid betracht wordt – en intussen doet men het andere. De professionaliteit van de wielersport zit dus vooral in één aspect, namelijk in het kapot maken ervan.

Het is het geld dat de wielersport langzaam maar zeker sloopt, zoals het geld aan de basis staat van menige daad van destructie in de sport (en in allerlei andere aspecten van het bestaan).

© 2012 Leo van der Sterren


donderdag 18 oktober 2012

Droedel 7























© 2012 Leo van der Sterren

woensdag 17 oktober 2012

Droedel 6























© 2012 Leo van der Sterren

maandag 15 oktober 2012

Missie

Gisteren toonde het actualiteitenprogramma van de KRO, Brandpunt, een bijdrage van verslaggever Fons de Poel over een synode die deze maand in het Vaticaan wordt gehouden. In de synode wordt de vraag aan de orde gesteld hoe de Europeanen weer kunnen worden teruggebracht tot de schoot van de rooms-katholieke moederkerk. Halleluja! De paapse kerk die een missionair offensief start om verdoolde schaapjes terug te winnen. Amen! Naar aanleiding van de synode bezocht De Poel voor het Punt Waar Het Brandt zijn geboortestad en voormalig bastion van het rooms-katholicisme in Nederland, Nijmegen – nu een rode (en ooit vuurrode) poel van verderf. Zelfs de universiteit heeft het predicaat ‘katholiek’ uit de naam geschrapt, al onderhoudt zij nog wel een band met de katholieke gemeenschap waaruit zij is voortgekomen (zegt zij, ergens ver weg in een tekstje gestopt).

De ‘Synod of Bishops XIII Ordinary General Assembly’ die op dit moment in Vaticaanstad wordt gehouden, heeft als opdracht: ‘The new evangelization for the transmission of the Christian faith’. Een citaat uit het ‘Instrumentum laboris’ of praatpapier: ‘The goal of evangelization today is, as always, the transmission of the Christian faith. (…) Evangelization in general is the everyday work of the Church. With the assistance of the Holy Spirit, this so-called ordinary evangelizing activity can be endowed with renewed vigour. New methods and new forms of expression are needed to convey to the people of today the perennial truth of Jesus Christ, forever new and the source of all newness. Only a sound and robust faith, witnessed in a poignant manner in the lives of the martyrs, can give impetus to many short-term or long-range pastoral projects, breathe new life into existing structures and spur a pastoral creativity to meet the needs of people today and the expectations of present-day society.
This renewed dynamism in the Christian community will lead to renewed missionary activity (missio ad gentes), now more urgent than ever, given the large number of people who do not know Jesus Christ, in not only far-off countries but also those already evangelized. By allowing themselves to be animated by the Holy Spirit, Christians will then be more attuned to their brothers and sisters who, despite being baptized, have drifted from the Church and Christian practice. The new evangelization is primarily directed to these people so that they can rediscover the beauty of their Christian faith and the joy of a personal relationship with the Lord Jesus in the Church and the community of the faithful.’ Een lang citaat, ja. Maar oogt en klinkt het niet heerlijk, die officiële paapse prelatenprietpraat? Een zalving voor oog en oor. En balsem voor de ziel uiteraard.

De Poel deed zijn best om expliciete nostalgie te omzeilen, maar de reportage die hij voor Brandhout maakte, straalde niettemin een zweem van weemoed naar het ‘rijke Roomsche leven’ uit. ‘We spreken het niet hardop uit, maar eigenlijk zouden we het niet zo erg vinden als we weer rijk Roomsch zouden kunnen zijn.’ Het verlangen lijkt overigens niet misplaatst in een programma dat gemaakt en uitgezonden wordt door de omroep die het predicaat ‘katholiek’ nog wel in zijn naam heeft laten staan. Zowel die weemoed als het voorwerp ervan zijn volstrekt misplaatst, omdat godsdiensten in het algemeen en de rooms-katholieke factorij in het bijzonder anachronismen vertegenwoordigen waar voor wat betreft dat laatste instituut nog bij komt dat het voorgeeft een moreel hoogstaande instantie te zijn maar feitelijk zucht onder een ongekende norm- en zedeloosheid, die zich uit in machiavellisme, perversie, hedonisme, hebzucht, domhouderij en repressie.

Dat deze door en door verrotte club, daar in Rome, een vergadering van een maand belegt om een plan (complot) te bedenken waarmee tot diamanten getransformeerde groengele rattenkeutels weer aan de man gebracht moeten worden die de excrementen juist huiverend van afschuw retour afzender heeft gedaan en waarmee de in een heilsboodschap verpakte aartsimmoraliteit gepropageerd moet worden, zou uitnodigen tot een uitbarsting van ongebreidelde hilariteit als het niet zo tenenkrommend navrant zou zijn.

Wat moet je nou met de stuiptrekkingen en oprispingen van een circus dat niet alleen totaal achterhaald is, maar dat zich bovendien op aller terreinen en gebieden volkomen onmogelijk heeft gemaakt? Vrijheid blijheid, dus ik gun een ieder van harte zijn geloof, maar wordt het niet tijd om ook de laatste restjes en ruïnes van de rooms-katholieke poppenkraam af te danken? En als we toch bezig zijn, doen we de andere religieuze rommel ook meteen weg. Opgeruimd staat netjes.

© 2012 Leo van der Sterren




zaterdag 13 oktober 2012

Droedel 5























© 2012 Leo van der Sterren

Vrijheid van meningsuiting 1

Voor mij stond de afgelopen week in het teken van de vrijheid van meningsuiting. Dat zogenaamde grote goed, het vrije woord, lijkt een simpel iets, maar dat is het niet. Integendeel, deze specifieke vrijheid – om te zeggen wat je denkt en soms ook wat je niet hebt gedacht – is een even gecompliceerd als delicaat fenomeen. En soms is het beter om je vingers er niet aan te branden. Want dat kan je overkomen als je lichtzinnig of ongenuanceerd met het verschijnsel omgaat.

Het was ook de week van het einde van het wielrennen. Deze tak van sport stond wat mij betreft al in een slecht daglicht maar met het rapport van de USADA over Lance Armstrong heeft de wielersport voorgoed afgedaan. En dan die walgelijke vertoningen van huichelachtigheid die het wielrennende circus begeleiden en smeren. Achter vrijheid van meningsuiting schuilt namelijk ook een sibbe van wielrenners en aan het wielrennen gerelateerde (lees: van de sport wielrennen profiterende) figuren die elk denkbaar medium voor hun twijfelachtige karretjes spannen om met uitgestreken gezichten met daarin even droevige als trouwe hondenogen te verklaren dat alle wielrenners van de wereld doping gebruiken maar dat zij zich daar niet aan bezondigen. Zij niet, nee! Maar in het kader van de vrijheid van meningsuiting zijn zelfs bare leugens toegestaan.

Over leugens gesproken. Ene Willem Holleeder nam de week in bezit. Wat anders dan een hoge score op kijkcijfergebied kan de NTR bewogen hebben om deze doorgewinterde crimineel uit te nodigen voor het televisieprogramma ‘College tour’? Want natuurlijk hebben de zogenaamd nuchtere, maar o zo op sensatie beluste vaderlanders massaal op Nederland 3 afgestemd, zich vergapend aan een show die moest concurreren met een voetbalwedstrijd van het Nederlandse elftal en met ‘The voice of Holland’. Maar helaas, hoeveel meer mensen dan normaal ook afstemden op Nederland 3, ‘The voice of Holland’ sleepte de kijkcijferoverwinning van de vrijdagavond glansrijk in de wacht. Zelfs de wedstrijd van het Nederlandse elftal tegen minimuis Andorra werd beter bekeken dan de moeizame interviewsessie met Holleeder. Maar toch, de kijkcijfers, daar ging het om. Ook hier geldt dat alles geoorloofd is onder het mom van die veelgeprezen vrijheid van meningsuiting, waar wij Nederlanders zo goed mee uit de voeten kunnen.

Er liep een concrete rode draad door de voorbije week en dat was het autobiografische boek van Salman Rushdie over de perikelen rond diens roman ‘De duivelsverzen’, getiteld ‘Joseph Anton’. Rushdie beschrijft in ‘Joseph Anton’ hoe verwoed hij zijn best deed om tijdens de nasleep van de verschijning van ‘De duivelsverzen’ te beklemtonen dat het om een literair werk ging dat enkel op zijn literaire merites zou dienen te worden beoordeeld. Maar zijn pleidooi belandde in dovemansoren. In ‘Joseph Anton’ staat de problematiek van de vrijheid van meningsuiting centraal – en hoe mensen daar mee omgaan. Moeizaam dus. Net zo moeizaam als met dat onooglijke flutfilmpje over de Profeet.

Toen enkele weken geleden de film ‘Innocence of muslims’ plots onder de aandacht kwam, laaide er niet alleen bij islamitische gelovigen verontwaardiging op. Tot in het Europese parlement werd er schande gesproken van dit treurige rolprentje dat de moeite van het aanzien niet waard is.

Anderen, meest kippen zonder koppen, schreeuwden juist om het hardst dat de film vrijelijk vertoond moest kunnen worden. Hoezo provocatie? Weg met de censuur! Alle censuur! Vrijheid van meningsuiting immers!

Maar wat als in een film niet de Profeet belachelijk zou worden gemaakt maar Hitler op een grandioze wijze verheerlijkt zou worden of de Holocaust op een smakeloze manier tot onderwerp van vileine satire gedegradeerd zou worden? Wat dan? Wat doen de pleitbezorgers van de vrijheid van meningsuiting die luidop kwaken dat ‘Innonence of Muslims’ recht van bestaan en verspreiding heeft, in dat geval? Hoe groot is de kans niet dat ze op dat moment ineens inzien dat de zaak ingewikkelder in elkaar zit, dat ze terugdeinzen en toch weer het woord censuur in de mond nemen? Let op, dan wordt er van het ene op het andere moment met een andere maat gemeten.

Het werd, ten slotte en tragisch genoeg, de week van Malala. Een kind dat opkomt voor de belangen van kinderen, in het bijzonder meisjes, in een land waar het welzijn van kinderen verre van gegarandeerd is. Malala eiste in haar worsteling voor de rechten van kinderen mede het recht van vrijheid van meningsuiting op omdat zij haar grieven onvervaard in het openbaar kenbaar maakte. Om die reden werd zij het slachtoffer van een laffe moordaanslag door de beesten van de Taliban. En nu staat plotsklaps nagenoeg iedereen in Pakistan op zijn achterste benen. Nu wel, ja!

Voor wat betreft de soms even luidruchtige als onnadenkende advocaten van de absolute vrijheid van meningsuiting, bedenk dit: als een gemeenschap voorgeeft de vrijheid van meningsuiting in elke omstandigheid te garanderen, dan moet die vrijheid ook altijd en voor alles en iedereen gelden, consequent en consistent en zonder voorbehoud.

© 2012 Leo van der Sterren

maandag 8 oktober 2012

Droedel 4























© 2012 Leo van der Sterren

zondag 7 oktober 2012

De non en de dichter

In de periode dat ik bezig was met de lectuur van Sartres roman ‘Walging’ zag ik op zekere avond de Duitse film ‘Das Gelübde’ (‘De gelofte’) van regisseur Dominik Graf op de heilige beeldbuis. Deze film uit 2007 vertelt het verhaal van de relatie tussen de dichter Clemens Brentano en de non en mystica Anna Katharina Emmerick die door Paul van Ostaijen genoemd wordt in zijn gedicht ‘Vers 5’ uit ‘De feesten van angst en pijn’. De film is gebaseerd op de historische roman ‘Das Gelübde’ van Kai Meyer. Toen de film was afgelopen, nam ik mij vastberaden voor ook het boek ter hand te nemen (maar eerst moest ‘Walging’ uit, uiteraard).

De film ‘Das Gelübde’ geeft in een notendopje een beeld van de wereld rond het jaar 1800 die wordt gekenmerkt door de spanning tussen religiositeit en romantiek enerzijds en het op rede gestoelde en naar atheïsme neigende verlichtingsdenken anderzijds, de tegenstelling tussen een platonistisch wereldbeeld dat op het geloof in een bovennatuurlijke werkelijkheid gebaseerd is en een meer op de rede gestoelde, empirische, positivistische ideologie.

Clemens Brentano, geboren in 1778, was een Duitse dichter die door de literatuurgeschiedschrijving naderhand bij de stroming van de romantiek is ingelijfd. Samen met Achim von Arnim gaf Brentano in de jaren 1806 en 1808 ‘Des Knaben Wunderhorn’ uit, een verzameling van oude Duitse volksliedjes, die een enorm succes werd en op talloze schrijvers invloed uitoefende. In 1815 raakte Brentano in een bestaanscrisis die hem terugvoerde naar het geloof en de kerk waartoe hij formeel behoorde, maar die hij feitelijk had afgedankt. Hij werd weer rooms-katholiek. Als voortvloeisel van zijn bekering gaf hij zijn dichterschap op, althans naar buiten toe; feitelijk hield hij zich nog wel degelijk bezig met het vervaardigen van poëzie.

Op dat keerpunt in zijn leven kwam Brentano het verhaal van de Westfaalse non en mystica Anna Katharina Emmerick ter ore en in september 1817 reisde hij naar Dülmen om de zieneres te ontmoeten waarna hij haar jaren lang frequenteerde. Tijdens zijn veelvuldige ontmoetingen met Anna Katharina Emmerick tot haar dood in 1824 noteerde hij de mondelinge weergaven van haar visioenen. Hij zou zestienduizend vellen papier volpennen die hij tot zijn dood in 1842 verwerkte in een aantal boeken die qua authenticiteit een twijfelachtige status hebben omdat Brentano de getuigenissen van de mystica dichterlijk aanvulde en wijzigde waar hij dat nodig achtte. Clemens Brentano belichaamt de rationele, verlichte, atheïstische geest die ondanks die eigenschappen in zijn hunkering naar spiritualiteit het geloof in god omarmt. Dat gegeven vormt dan ook het hoofdmotief van ‘Das Gelübde’.

Regisseur Dominik Graf toont Anna Katharina Emmerick in zijn film bepaald niet als een wereldvreemde droomster, integendeel de mystica komt over als een mondige vrouw die niet zonder humor in het leven staat. Haar levensgeschiedenis staat in het teken van het geloof. Anna Katharina Emmerick werd in 1774 in Coesfeld geboren. Als kind al vergaarde zij een enorme bijbelkennis. Aan het begin van de negentiende eeuw trad zij in in een klooster van de Zusters Augustinessen te Dülmen, een plaatsje op zo’n vijftig kilometer ten zuidoosten van Winterswijk, niet ver van steden als Deventer, Münster, Kevelaer – oorden met een zekere religieus-historische faam.
Op een gegeven moment presenteerde de ziekelijke en zwakke Emmerick zich als visionaire en verschenen de stigmata. Deze wonden – op dezelfde plekken op het lichaam waar Jezus Christus die gehad zou hebben – kwamen en gingen naar believen, zo luiden de getuigenissen. De mystica was het willoze slachtoffer van de stigmata en van de staat van extase waarin zij te pas en te onpas belandde. Als devote religieuze berustte zij in die situatie die onder de gelovige bevolking echter de nodige beroering teweegbracht. Zowel kerkelijke als wereldlijke regeerders luidden alarm. Hier zou zich een geestelijke autoriteit kunnen manifesteren die een bedreiging voor het seculiere gezag zou kunnen vormen of die zelfs aanleiding zou kunnen geven tot verzet van een onmondig plattelandsproletariaat tegen de overheden. Dat proletariaat morde omdat het straatarm was en zich onderdrukt voelde. Het had bovendien veel te lijden gehad van de verschrikkingen van de Napoleontische oorlogen en van mislukte oogsten als gevolg van de uitbraak van de Indonesische vulkaan Tambora in 1815, aanleiding voor Lord Byron om zijn apocalyptische gedicht ‘Darkness’ te schrijven. Om de kleinste blijk van of aanzet tot een alternatief gezag bij voorbaat in de kiem te smoren, zagen de autoriteiten zich genoodzaakt om de non aan pijnlijke en vernederende lichamelijke onderzoeken te onderwerpen. Die visitaties dienden slechts één doel, namelijk het bedrog door de gestigmatiseerde aan te tonen ten einde haar geloofwaardigheid en daarmee haar potentiële macht te ontkrachten, een macht die weliswaar stoelde op een archaïsche heilsboodschap, maar daarom niet minder groot kon worden.

En dat is een andere pijler waarop het verhaal van de film rust. Ten behoeve van de contrastwerking verdelen de draaiboekauteurs Dominik Graf en Markus Busch het toenmalige gebied van de Duitse staatjes in twee grote blokken. Zij benadrukken de tegenstelling tussen het protestantse, maar niettemin verlichte noordelijke deel van de Duitse landen en de katholieke, middeleeuws achterlijke rest, grofweg te zuiden van de lijn Meppen, Osnabrück, Padernborn, Kassel en Coburg. Graf en Busch doen de historische werkelijkheid geweld aan omdat zij niet alleen de eenheid van de Duitse landen, met het ‘aufgeklärte’, militairistische, spartaanse Pruisen als machtscentrum, maar ook de Kulturkampf – de strijd van de Pruisische staatsmacht onder Von Bismarck tegen de katholieke kerk – als het ware antedateren. Voor het gemak situeren zij 1872 in 1818.

‘Das Gelübde’ staat in schril contrast met ‘Walging’. De film gaat over de mens die het geloof in een god vindt of terugvindt en die zijn ziel en zaligheid toevertrouwt aan die god. Het boek doet juist kond van de gedespiritualiseerde, maar verlichte mens die geen god meer heeft om op terug te vallen en die zijn leven zelf zinvol dient te vullen.

© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 6 oktober 2012