zaterdag 24 oktober 2009

De wijze van Wilders uit Venlo

Op kousenvoeten, guldgevliesd, gepokt, gemazzeld,

kwam van de boorden van het blode, boze zuiden

een grote, mooie gozer steels geslopen,

poorter uit Venlo, grijze stede in een uithoek van het land.


Daar: een demonisch heerschap krulde over barse lagen

en scheve schotsen ijs vanuit het zuiden noordwaarts,

gepantserd met de trots van de misdeeldheid,

geharnast in hoogheftigheid en gehuld in struise luister.

Een engel komt de lente brengen in het duister.


De wolus oogt als Wolfgang Amadeus Mozart,

met zijn papieren papjeskapsel (crêpepapier)

maar componeren van muziek blijkt niet zijn ding.

Hij onderscheidt zich van zowel de massa als van Mozart

door andere talenten en gebruikte toverfluiten

die hij met handigheid reanimeert.


De bengel weet verrekte deftig wat zijn mars incorporeert.

Zijn zeventiende-eeuwse aanspraak op de waarheid,

bijvoorbeeld –

die had en heeft hij exclusief in pacht.

Of zijn cinematografische capaciteiten.

Of kinderlijke koppigheid.

Dat alles zalvend, met een zachte g.


Met wilde ganzen komt gezwind de gabber lente brengen,

de lente in het land dat lijdt,

waar veel te lang de winter heerst.

Een norse ijslaag dekt het vele water af

en schotsen kruien als voortijdelijk amfibisch vee op oevers,

een slijmspoor van verderf meeslepend,

dat geel en groen fluoresceert.


Er valt een dokus uit het verre Venlo

het Haagse Sodom en Gomorra binnen,

die poel van politiek geploeter en van ethische verrotting.

En hij legt bloot het gore handwerk der reaalpoliticasters,

de door en door gestoorde mores.


Toonbeeld van wilde wilskracht.

Tot op het bot integer.

Geen bladen voor de rosarode mond.

Een vechtjas als uitwassen daartoe nopen,

met zijn gebruikte toverknuppel dreigend,

die hij behendig herwaardeert,

de tomeloze tovenaar.

Maar ook behorend tot de kaste en het ras

van de onomgestoten wijzen –

die wijze uit het zuiden,

die witte, wijze Wilders uit de grijze stad van Venlo.


Waar hij zich zaligt en verzegent, barst spontaan de lente los.

IJslagen smelten. Schotsen schuiven. Zie hem op het vele water lopen,

die grote, mooie gozer. Zie hem aan het hoofd marcheren

van menigten die koken door de hysterie en adoratie,

vol lieden die met frikandellen en gebruikte broekjes zwenken

als vaandels in een vrolijk vliegend vendel.


Zij die hem volgen, zullen fluks hun ware tronies tonen.

Zo ziet ook hij er uit, ook zijn gezicht oogt lelijk en verkrampt.

Het zijn de bakkesen in de falanxen van de angst,

de hordes van de blinde haat,

de drommen van de domheid,

de rotten van het wild geraas.


Ienie miene mutte is de baas.


© 2009 Leo van der Sterren

maandag 19 oktober 2009

Nederland opheffen

Doe Nederland maar weg.

Geef het westen aan het water.

Lijf Brabant in bij België.

Voeg het oosten bij Teutonenland.

En Limburg bij een onafhankelijke staat

geheten Leliekleurloos Moresnet,

het Europese continent z’n nieuwe hart.


Hef Nederland maar op.

Beëindig eindelijk de levenslange agonie

van het geworstel met identiteit,

dat na de grootse notie uit de romantiek

van volken als eenheden en als naties,

een molensteen geworden is die om

de halzen van te kleine lieden hangt

en hen van lieverlede wurgt.


Schaf Nederland maar af.

Een land waar alle goeden

methodisch geslachtofferd worden,

en alle slechten in een wattenbed gelegd,

en alle lelijkerds de schoonheidsprijzen winnen,

mag geen bestaansrecht hebben.


De goeden moeten het bezuren.

In goede zit ook god, vergeet dat niet,

En denk aan dit: dat goden niets vergeten.

En dat de wraak der goeden altijd zoet smaakt.


Doe Nederland maar weg.

Een buurtschap minder, wie geeft er om.

Daarbij, de Nederlanders hebben kille,

klamme kleiland handen

en stikken van het ongeduld

en van de vrees des levens –

symptomen van het ongemak,

van niet de juiste plaats innemen

op dit vergankelijke schouwtoneel.

Dus lever Nederland maar in.

Niet één florijn aan waarde

immers vertegenwoordigt het.

Doe het land van herwaarts over weg.


© 2009 Leo van der Sterren.

maandag 12 oktober 2009

Ayaan verjaagd

Ayaan, dochter van Hirsi,

de zoon van Mogan,

zoon van Oosse,

zoon van Guleid, enzovoort,

uit het geslacht van Osman

van de oervader Darod.

Ik ging uit mijn Somalië vandaan

en ben naar Nederland gegaan.

Mijn naam – ik noem mijzelf Ayaan

en plak daar nog wat namen aan.


Cheruba, zoon van Drog,

zoon van Bran,

zoon van Ismael.

De stam van de Karo.


Tirza, dochter van Chaam,

zoon van Mosse,

zoon van Tekenat.

De stam van de Tenasse.


Jeberti, zoon van Krim,

zoon van Seth,

zoon van Alemseghed.

De stam van de Sidama.


Ayaan, de dochter van Hirsi,

uit de vermaledijde wijdheid

van Somalië verjaagd,

ben heden uit de aartsbenepen smalte van

het lage land ook weggesmoord

en zonnestralen werden rode tranen

terwijl de maan verbolgen snotterde

en mannen zetten maskers op van ernst

op kernen van een altruïstische lubriciteit

en allerwegen klonken de vermaningen

dat goden zich niet lieten lijmen

met leugens en de vrouwen lachten in

hun vuisten want de schone uit Somalië

verkaste veilig naar verenigd statenland

ver over zeeën, oceanen met perverse

zeedieren, en de kansels bleven leeg die dag

en zeven keren zeven dagen

verdronk de lucht in tranenvocht van zon en maan,

en hore wie het horen wil

het janken van de geile mannenbroeders.


© 2009 Leo van der Sterren

donderdag 8 oktober 2009

Het land gaat godverdomme naar de kloten

Braaf Nederland. Het land verzuurt.

Het volk verkrampt. De ledematen zijn verlamd.

In een keramisch steegje heeft de stam

zich dilettantisch laten manoeuvreren.

Staat ruggelings tegen een bouwval van een muur

vol schimmelklazen tot de beul opdraaft

die opgedragen is de zwaaghals door te zagen.


Braaf Nederland. Hier hijgerhongeren

de mopperpotten naar totale mompelmacht.

De dreiners, grenslijners, met hun houten hoofden

waarin om voorrang de totale blindheid

wedijvert met de meest definitieve doofheid.

Zuurpruimen en angsthazen drijvend op de rotte smurrie

van een kadaverklaagzang zonder einde,

want zo klinkt hun gebed – en vieze vrees drijft

de veren van hun miezerige pogingen

om boven-miezerig te leven.


Braaf Nederland. Steeds lager gaat dit lage land,

aanslibsel van de Maas. Steeds verder zakt het weg

in waar een hondse god geen vaste gronden toestond.

De dijken staan van buiten en van binnen onder druk.

Dat noodlot bungelt boven hopeloze hoofden

in de door balderende buren steeds belaagde natie

die zich er door de weersverwachting

en het oranje nog niet onder krijgen liet.

Behalve nu. Behalve thans. Uur u is aangebroken.


Braaf Nederland. Die op regering zitten,

verliezen zich in schizoschamel macht begeren.

Verdoen hun tijd met bierkaaivechten

tegen de wuchte vruchten van hallucinatie

en de producten van pedante paranoia.


Braaf Nederland. Stug Nuchterland.

Verbieders van de kleuren braken de schakering uit,

slechts rode lappen signalerend waar ook witte wimpels wapperen.

Maar zij zien rood noch wind en wit noch loot.

Niets zien zijn nog. Oogluiken zinken sluimerzuchtig dicht.

Alert tot op het bot en aan de gal.


Braaf Nederland. Politbureaus van liberaliteit en pleuris

gelasten volksarmeeën van oerdomme dapperen.

Hystero-politieke, klein-kleinburgerlijke,

de broek volschijtende pantoffelhelden.

Profeten van balijeblanke reinheid.

Messiassen van onbewolkte leefbaarheid,

de mond vol kwante kwartels van de wantsverwachting.


© 2009 Leo van der Sterren.

dinsdag 6 oktober 2009

Nederland let op uw zaak

O André dood en Theo dood!

Het brave vaderland verkeert in bare nood.

En zonder gratie rouwt de natie.

Het grauw treurt plaatsvervangend:

men grient om het vergooien

van levens in het teken van de vrees,

en die oneindig schraal geraniaal verpieteren

en die onsterflijk leeg tot aan de einder reiken.


O Pim de heilige. Gij – ons Nederland

verlossende van een vervagend normbesef

en van fataal gefaal van helderheid

en van de islamitische eschatologie

en van de zalvende bewoordingen

die sussen en niet plussen, laat staan ketens lossen,

en donzige heelmeesters met getril van vingers

die vieze operatiekamers achterlaten

zonder de wattigste kwetsuur geheeld te hebben,

en dat terwijl het land uit duizend wonden bloedt,

het land dat barden eerden met de naam Arcadië,

dat de Sybille eens Idylle heette,

land van Kokanje, hof van Eden –

gij die de waarheid hebt onder de leden.


O Pim, Sint Pim, Messias,

verlosser van de democratische appendix,

bevrijder van de zwermen nood en rampspoed,

beschermmeester tegen een horde zwarte Hunnen

die aan de zwakke grenzen stampvoet

van een Europa dat zich heeft vertild

en door niet één weldenkend wezen wordt gewild.

Maar alle goeden gaan verdomme dood!

Het brave vaderland verkeert in bare nood.


© 2009 Leo van der Sterren.